Overslaan en naar de inhoud gaan

Klein geaderd witje Pieris napi

Foto: Dick Belgers

Indeling

Pierinae [subfamilie]
Pieris [genus] (4/3)
napi [soort]

Levenscyclus en gedrag

De belangrijkste waardplanten van het klein geaderd witje zijn look-zonder-look en pinksterbloem. Daarnaast wordt een groot aantal andere (ook gecultiveerde) kruisbloemigen gebruikt. De waardplanten staan vooral in halfbeschaduwde en vochtige milieus. De vrouwtjes zetten de eitjes afzonderlijk af, bij voorkeur aan de onderzijde van bladeren van kleinere waardplanten. Daarvoor banen zij zich een weg door de vegetatie om onder de plant te komen. (Ohsaki 1979, Dennis 1985b, Forsberg 1987, Maes & Van Dyck 1999).

Merkwaardig is dat rupsen die op hetzelfde moment uit de eitjes zijn gekomen, zich verspreid over een lange periode verpoppen. Ook de duur van de verpopping per individu verschilt aanzienlijk. De verpopping gebeurt meestal niet op de waardplant zelf, maar laag en verborgen in een dichte vegetatie tegen stengels, boomstammen of stenen. De pop van de laatste generatie overwintert.

De soort vliegt in hoge tot zeer hoge dichtheden, circa 16 tot 134 individuen per ha. De vlinders van de eerste generatie voeden zich met nectar van onder andere de waardplanten, later in het seizoen ook met dat van andere kruiden zoals akkerdistel en kale jonker. Mannetjes komen gemiddeld één tot twee dagen eerder uit de pop dan vrouwtjes. In het voorjaar patrouilleren mannetjes vooral langs bosranden en brede bospaden, maar 's zomers zoeken ze ook in open graslanden naar vrouwtjes. Om voldoende bevruchte eitjes af te zetten, moeten vrouwtjes diverse keren paren. De partnerkeuze is bij deze soort uitgebreid onderzocht. Het blijkt dat mannetjes de meeste aandacht besteden aan maagdelijke vrouwtjes, maar de aantrekkingskracht van vrouwtjes die reeds hebben gepaard neemt weer toe naarmate de laatste paring langer geleden is. Voor vrouwtjes is het voordelig als ze de eerste dagen na de paring niet worden lastiggevallen door mannetjes. Vrouwtjes moeten zich na ongeveer zes dagen opnieuw laten bevruchten als ze met een 'maagdelijk' mannetje hebben gepaard. Na paring met een meer ervaren partner, paren ze gemiddeld al weer na twee dagen opnieuw. Een paring met een 'maagdelijk' mannetje duurt ongeveer twee uur, met een niet-maagdelijk mannetje gemiddeld zeven uur. Ondanks deze verschillen blijkt dat vrouwtjes geen voorkeur voor 'maagdelijke' partners hebben. (Forsberg & Wik-lund 1988, Tax 1989, Wiklund et al. 1993, Kaitala & Wiklund 1995, Maes & Van Dyck 1999, Van Swaay 2003).

Vliegtijd en overwintering

Het klein geaderd witje vliegt doorgaans in drie generaties. De eerste generatie vliegt van 26 april tot 5 juni, de tweede en derde hebben een elkaar overlappende vliegtijd die zich uitstrekt van 6 juli tot 10 september. In sommige koele en natte jaren vliegt de soort slechts in twee generaties. In zeer warme jaren vliegt er mogelijk zelfs nog een zeer kleine vierde generatie; maar het kan ook zijn dat zo'n late opleving in de vliegtijd wordt veroorzaakt door de verschillen in ontwikkelingstijd van rupsen en poppen. Omdat de rupsen zich niet gelijktijdig verpoppen en de duur van de ontwikkeling van de pop verschilt, bestaat er een grote spreiding in het verschijnen van de vlinders. De uiterste data waarop kleine geaderde witjes zijn waargenomen zijn 7 februari en 3 november. De soort overwintert als pop. (Bink 1992).

Bron

Auteur(s)

Wynhoff, I., Swaay, C. van, Groenendijk, D., Bosveld, M., Bos, F.

Publicatie