Overslaan en naar de inhoud gaan

Citroenvlinder Gonepteryx rhamni

Foto: Martien van den Heuvel

Indeling

Coliadinae [subfamilie]
Gonepteryx [genus] (1/1)
rhamni [soort]

Levenscyclus en gedrag

De citroenvlinder heeft twee waardplanten van het geslacht vuilboom Rhamnus: sporkehout en in mindere mate wegedoorn. Geschikte struiken zijn nog jong en groeien op open zonnige plaatsen. Oudere struiken hebben een hoger gehalte aan giftige stoffen en worden minder vaak gebruikt. Het vrouwtje zet de eitjes afzonderlijk af op de onderkant van jonge blaadjes. Zij vliegt daarbij veel en verspreidt ze dus over een groot gebied. (Bink 1992, Akkermans et al. 2001).

Overdag verschuilen de jonge rupsen zich aan de onderzijde van het blad. 's Nachts eten ze kleine stukjes uit het midden van het blad, zodat een typisch vraatbeeld ontstaat. Als ze groter zijn, verplaatsen de rupsen zich naar de bovenzijde van het blad en zitten daar evenwijdig aan de hoofdnerf, dichtbij de bladsteel. Vanaf dan wordt van het hele blad gegeten. De rupsen vermijden beschadigde bladeren omdat daarin doorgaans meer gifstoffen aanwezig zijn. Sommige rupsen verpoppen op de waardplant, andere zoeken een plekje aan de onderkant van een blad of tegen een stengel van een andere plant laag in de vegetatie. (Mc Kay 1991, Maes & Van Dyck 1999).

De eerste vlinders verschijnen weer in juli en de mannetjes en vrouwtjes komen tegelijkertijd uit de pop. Eerder uit-komen levert voor de mannetjes geen voordeel op, want de paring vindt pas na de overwintering plaats. De dichtheid aan vlinders is gemiddeld tot hoog, zo'n 6 tot 40 individuen per ha. De vlinders zwerven veel en zijn vooral te vinden op plaatsen waar veel planten met nectar groeien, zoals in tuinen en ruigten (in de zomer) en in bosgebieden (in de nazomer). Nectarplanten waar ze vaak op worden aangetroffen zijn koninginnenkruid, vlinderstruik en grote kattenstaart. In het najaar zoeken de vlinders een beschutte overwinteringplaats in dichte vegetaties, bijvoorbeeld in hulst, klimop of braam, of dicht bij de grond in een graspol. Het komt voor dat ze op zonnige winterdagen deze schuilplaats verlaten om op een andere plek de overwintering te vervolgen. De paring vindt in het voorjaar plaats. Na de paring moeten de eitjes nog rijpen. Dit is de reden dat het vrouwtje in het voorjaar veel nectar verzamelt. Zij is dan geregeld op vroegbloeiende bomen en struiken te vinden, zoals wilgen. In het voorjaar komen de mannetjes wel eerder uit hun winterrustplaats dan de vrouwtjes. Vrouwtjes paren slechts één keer, kort na de overwintering. Mannetjes patrouilleren over afstanden van soms wel enkele kilometers en achtervolgen alle witte vlinders om te controleren of het een soortgenote is. Wanneer een paringsbereid vrouwtje wordt gevonden, volgt de kenmerkende baltsvlucht: het mannetje achtervolgt het vrouwtje en beide vliegen hierna een stukje achteruit. (Tax 1989, Van Swaay 1991, 2003, Akkermans et al. 2001). 

De citroenvlinder is een zeer mobiele vlinder die over grote afstanden kan zwerven.

Vliegtijd en overwintering

De citroenvlinder overwintert als volwassen vlinder die na de overwintering vliegt van 25 februari tot 5 juni. De nieuwe generatie vliegt vanaf 6 juli tot 10 oktober. Mogelijk houden de volwassen vlinders ook een zomerrust waardoor ze in de (na)zomer minder vaak worden gezien, maar zeker is dit niet. Na de overwintering vliegen ze vanaf 26 maart in grotere aantallen. Sommige vlinders worden wel een jaar oud en vliegen nog eind juni-begin juli samen met de eerste vlinders van de volgende generatie. De uiterste data waarop vlinders zijn gezien, zijn 1 januari en 30 december. (Smeenk 1995, Maes & Van Dyck 1999).

Bron

Auteur(s)

Wynhoff, I., Swaay, C. van, Groenendijk, D., Bosveld, M., Bos, F.

Publicatie