Overslaan en naar de inhoud gaan

Zuidelijke glazenmaker Aeshna affinis

Foto: Peter Hoppenbrouwers

Indeling

Aeshnidae [familie]
Aeshna [genus] (8/7)
affinis [soort]

Eieren en larven

De eieren worden afgezet op vochtige humus of modder, soms op enkele meters afstand van de waterlijn en meestal beschut en in de schaduw. De larven leven vermoedelijk tussen planten in het water en verdragen enigszins brak water en het uitdrogen van de biotoop. Waarschijnlijk is speciaal voor het laatste larvale stadium en het uitsluipen een hoge watertemperatuur nodig. De snelle ontwikkeling van de larven stelt de soort in staat tijdelijke wateren te bewonen. De larvenhuidjes zijn te vinden op moerasplanten, op 10 tot 40 cm boven het water. (Bernard & Samolag 1997, Heidemann & Seidenbusch 1993, Schorr 1990)

Imago’s

De volwassen mannetjes bezetten vrij kleine territoria langs droogvallende oevers en watertjes. In de duinen werden ze ook vliegend boven houtsnipperpaden aangetroffen, nabij ondiepe poeltjes. Opvallend in het vliegbeeld van zowel de mannetjes als de vrouwtjes is de kalme vlucht op een hoogte van één à twee meter, waarbij ze zich niets lijken aan te trekken van mensen. Ze rusten regelmatig op een rietstengel of wilgentak. Bij sommige Nederlandse waarnemingen leek de soort vooral in de ochtend actief en was vanaf het begin van de middag op de betreffende plekken alleen Aeshnamixta te zien (Van As et al. 1995, pers. med. R. Witte). Tandemvorming gebeurt in de lucht, waarna het paringswiel in opgaande vegetatie gaat hangen. De paring duurt ongeveer een half uur. Meestal zetten de vrouwtjes de eieren in tandem af, soms solitair. De enige andere Europese glazenmakerachtigen die de eieren in tandem afzetten, zijn Anaxpar-thenope en Hemianaxephippiger.

Fenologie

De eieren komen na de winter uit. De levenscyclus duurt één of twee jaar. De meeste dieren sluipen binnen een periode van enkele dagen uit. De vliegtijd valt gemiddeld vroeger dan die van A.mixta. Bernard & Samolag (1997) onderzochten een populatie in Polen die grotendeels in de laatste week van juni en de eerste van juli uitsloop. Larvenhuidjes van A.mixta werden op dezelfde locatie pas een maand later gevonden, wat overeenkomt met de periode waarin ze in Nederland verschijnen. In 1995, toen een invasie ons land bereikte, werden zuidelijke glazenmakers waargenomen tussen 13 juli en 16 september, met de piek in begin augustus. In 1996 werd op Voorne al in juni een individu waargenomen. Onduidelijk is of dit wijst op voortplanting in Nederlandse wateren, dan wel een vroege zwerver betrof. De waarneming van een eiafzettend vrouwtje in eind juli is de enige Nederlandse waarneming van voortplantingsactiviteit.

Verbreidingsvermogen

De soort is zeer mobiel en goed in staat geschikte biotopen te koloniseren. In sommige jaren kan ze het leefgebied sterk uitbreiden in noordelijke richting. Na invasies kan een tijdelijke vestiging volgen. Bij de invasie van 1995 viel op dat het grootste deel van de waarnemingen afkomstig is van karakteristiek biotoop. Blijkbaar kan de soort snel geschikte gebieden vinden. Het is ook opvallend dat sommige waarnemingen betrekking hadden op verscheidene individuen, wat kan wijzen op groepsgewijze trek. Zo werden bij Hoek van Holland in totaal zo’n 22 individuen waargenomen.

Bron

Auteur(s)

Krekels, R.

Publicatie