Overslaan en naar de inhoud gaan

Bruine glazenmaker Aeshna grandis

Foto: Dick Belgers

Indeling

Aeshnidae [familie]
Aeshna [genus] (8/7)
grandis [soort]

Eieren en larven

De eieren worden afgezet in stengels van water- en oeverplanten, halfvergane plantenresten, vochtige houtmolm, modderige oevers, turfwanden en levend veenmos (Sphagnum). De soort volgt een ‘spreidingsstrategie’: op veel verschillende plaatsen worden kleine aantallen eieren afgezet, waardoor de kans groot is dat er minstens enkele op een gunstige plaats terechtkomen. De larven bevinden zich doorgaans tussen waterplanten en detritus op de bodem. Ze hebben een voorkeur voor de donkere hoekjes en zijn minder beweeglijk dan larven van andere Aeshna-soorten. In de uitwerpselen van larven zijn betrekkelijk vaak imago’s van muggen en vliesvleugeligen gevonden, wat aangeeft dat zij vergeleken met A.cyanea en A.juncea ook dicht aan het oppervlak jagen. Er is zelfs waargenomen dat eiafzettende vuurjuffers (Pyrrhosomanymphula) werden gegrepen, naast veel muggenlarven en kevertjes. Uitsluipen gebeurt aan het einde van de nacht tot in de vroege ochtend, meestal op vegetatie enkele tientallen centimeters boven het wateroppervlak, maar soms op enkele meters afstand van het water. In een Engelse vijver verschenen de mannetjes gemiddeld een week eerder dan de vrouwtjes. Drievijfde van de imago’s bleek vrouwelijk. De individuen worden kleiner naarmate ze later in het seizoen uitsluipen. (Beutler 1986, Godfrey & Thompson 1987, Peters 1988, Peters et al. 1979, Robert 1958, Schorr 1990, Thompson 1987, Wasscher 1992b)

Imago’s

Imago’s jagen voornamelijk op kleine insecten, maar ook wel op dagvlinders en zelfs juffers als Calopteryxsplendens (Paine 1994, Lieftinck 1926b). Dat doen ze op enkele meters hoogte vliegend langs boskanten en op open plekken Een individu plukte zelfs kleine kikkertjes van de grond (Corbet 1962). Bruine glazenmakers maken opvallend lange dagen – er zijn waarnemingen van actieve dieren tussen 5.30 en 22.10 uur en van individuen die ’s nachts op licht afkomen (Paine 1996a,b). Op gunstige dagen zijn ze mogelijk 24 uur per dag actief. In de loop van de middag neemt de activiteit af, om rond zonsondergang weer toe te nemen – in de schemering wordt vooral op muggen gejaagd.

Mannetjes bezetten een groot territorium, doorgaans zo’n 50 m oever. Ook op enige afstand van het water verdedigen ze territoria (Merritt et al. 1996). Waar A.grandis samen met A.cyanea patrouilleert, vliegt de eerste boven het open water en de tweede langs de oever (Dumont 1971). Tandems worden zelden gezien. De paring eindigt zittend in de vegetatie of op de grond. Het vrouwtje zet solitair de eieren af. Wanneer zij gestoord wordt vliegt zij met gekromd achterlijf een stukje op om op een rustige plek weer neer te strijken.

Fenologie

Na overwintering van de eieren verschijnen de larven, die zelf nog één-, soms tweemaal overwinteren. De eerste imago’s verschijnen gewoonlijk begin juni. Uitsluipen gebeurt tot eind september, met de piek in juni en juli. De mannetjes sluipen eerder uit dan de vrouwtjes en verschijnen midden juli bij het voortplantingswater, de vrouwtjes één à twee weken later (Peters 1987, Thompson 1987). Net als de meeste andere glazenmakers is de bruine glazenmaker een hoogzomersoort. De hoofdvliegtijd duurt van eind juli tot eind augustus. Voortplantingsactiviteit is vastgesteld van begin juli tot midden oktober, met de piek in augustus.

Verbreidingsvermogen

De bruine glazenmaker is een krachtige vlieger met een trage, glijdende vlucht en kan goed zwerven over grote afstanden. Hiervan getuigen waarnemingen in gebieden waar geen voortplanting plaatsvindt. De soort is enkele malen op lichtschepen aangetroffen (Parr 1996a,b). De waarneming van 18 rustende individuen aan de Engelse oostkust op 22 augustus 1985 wijst op groepstrek (Paine 1996a,b).

Bron

Auteur(s)

Hoeffnagel, W., Dijkstra, K.B.

Publicatie