Overslaan en naar de inhoud gaan

Noordse glazenmaker Aeshna subarctica

Foto: Kees Venneker

Indeling

Aeshna [genus]
(8 soorten in totaal / 7 gevestigd)
subarctica [soort] (1/1)

Indeling

Aeshna [genus]
(8 soorten in totaal / 7 gevestigd)
subarctica [soort] (1/1)

Eieren en larven

De eieren worden afgezet op veenmos (Sphagnum). Er zijn meldingen van vrouwtjes die eitjes afzetten in drijvende, afgestorven bladeren van snavelzegge (Carexrostrata), maar het is niet uitgesloten dat deze bladeren alleen als zitplaats werden gebruikt en de eiafzet wel degelijk in veenmos plaatsvond (Schmidt 1964). De larven zijn vrijwel zonder uitzondering te vinden in drijvende veenmospakketten. Volgroeide larven lopen meestal enkele meters over het veenmosdek op zoek naar een geschikte plek om uit te sluipen (Van Zanten & Dekker 1995). Uitsluipen gebeurt vaak op stengels van pitrus, zeggen, witte snavelbies of wollegras (Erio-phorum sp.) (Peters 1987).

Imago’s

De verse imago’s zijn voor 12 uur weggevlogen, vaak rechtstreeks naar een boomtop. De meeste uitgeslopen dieren keren niet terug bij de voortplantingsplaats. Imago’s voeden zich vooral met muggen. De mannetjes zijn territoriaal, maar niet fanatiek – ze vliegen enige minuten boven een plek heen en weer, daarbij soortgenoten en andere grote libellen verdrijvend, en korte tijd later herhalen ze dit elders. De soort lijkt zijn biotoop te delen met A.juncea: A.subarctica vliegt vooral in de ochtend en zoekt dan de rustplaatsen op in de aangrenzende heide, opgejaagd en verdreven door de A.juncea-mannetjes, die rond het middaguur verschijnen. (Peters 1987, Schorr 1990)

De paring duurt enige tientallen minuten tot meer dan een uur en vindt vrijwel uitsluitend ‘s ochtends plaats. Tandemvorming tussen een mannetje A.subarctica en een vrouwtje A.juncea is verscheidene keren waargenomen, maar nooit een daadwerkelijke copulatie (Schmidt 1964). Het vrouwtje zet de eieren af zonder begeleiding door het mannetje.

Fenologie

Na overwintering als ei overwinteren de larven meestal nog tweemaal. De levenscyclus duurt in de regel drie jaar, maar soms een jaar langer of korter, afhankelijk van onder meer het voedselaanbod (Peters 1987, Van Zanten & Dekker 1995). Afgaande op buitenlandse waarnemingen sluipen de meeste imago’s in juli en augustus uit, de laatste pas in september of oktober. Vondsten van grote aantallen uitsluipende individuen halverwege juli 1998 in Drenthe suggereren dat de Nederlandse uitsluippiek in dezelfde periode valt (Dingemanse 1998). In het Duitse Schleswig-Holstein vliegt de soort tot halverwege oktober (Schmidt 1964). De rijpingsperiode duurt 32-35 dagen voor mannetjes en 41-45 dagen voor vrouwtjes (Peters 1987). De vier Nederlandse waarnemingen van voortplantingsactiviteit komen uit eind augustus en begin september.

Verbreidingsvermogen

Sommige populaties zijn te klein om permanent stand te houden en moeten telkens opnieuw gekoloniseerd worden (Sternberg 1990). Het lijkt er dus op dat de soort op lokale schaal mobiel is en geschikte leefgebieden koloniseert. Waarnemingen van zwervers ver buiten geschikte biotopen ontbreken – kennelijk zwerft de noordse glazenmaker weinig, net als de venglazenmaker.

Bron

Auteur(s)

Abbingh, G.

Publicatie