Overslaan en naar de inhoud gaan

Noordse glazenmaker Aeshna subarctica

Foto: Kees Venneker

Indeling

Aeshna [genus]
(8 soorten in totaal / 7 gevestigd)
subarctica [soort] (1/1)

Indeling

Aeshna [genus]
(8 soorten in totaal / 7 gevestigd)
subarctica [soort] (1/1)

Voorkomen

StatusOorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a)
Habitatland zoet
ReferentieBasisrapport Rode Lijst Libellen 2011 volgens Nederlandse en IUCN-criteria
ExpertKalkman, V.J. (EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden)

 

Areaal

A. subarctica komt voor in Europa, Azië (geheel Siberië) en Noord-Amerika. De Europese dieren behoren tot de ondersoort elisabethae, in Canada en de Verenigde Staten komt de ondersoort subarctica voor. De zuidgrens van het areaal ligt rond de 45e breedtegraad. In Finland, Noord-Zweden en het noorden van Rusland is de soort wijdverspreid. Naar het zuiden toe komt hij lokaal voor in Denemarken, Polen, Tsjechië, Slowakije, België, Duitsland en de Alpen. In bijna al deze landen en de Alpen gaat de soort door biotoopvernietiging sterk achteruit. Hij ontbreekt in Groot-Brittannië, Ierland en Luxemburg. In Frankrijk is A.subarctica bekend van de Vogezen en de Jura. In enkele Duitse deelstaten staat hij op de Rode Lijst en komt zeldzaam voor in noordelijke veengebieden en het middengebergte. In België leeft hij alleen in twee hooggelegen veengebieden in het uiterste oosten, in Vlaanderen is hij al tientallen jaren verdwenen.

Verspreiding in Nederland

De eerste Nederlandse individuen werden in de 19e eeuw verzameld, voordat A.subarctica van A.juncea onderscheiden werd. Rond het begin van de 20e eeuw is de soort alleen bekend van Oisterwijk, Bleijenbeek, Venlo en Houthem. Bleijenbeek was de traditionele verzamelplaats – tot en met 1955 werd de soort hier zes keer waargenomen, maar tegenwoordig komt hij hier waarschijnlijk niet meer voor, al lijkt de biotoop daar nog redelijk geschikt. Pas in 1983 werd de soort opnieuw in Nederland gevonden: bij een ven in Berkenheuvel werd een kleine populatie aangetroffen, die tot aan het begin van de jaren 1990 bleef. In 1992 stond het ven echter half droog en was het hoogveen geheel ingeklonken en uitgedroogd, wat het gebied ongeschikt maakte (Wasscher 1992b). In de jaren ‘90 werden in negen andere atlasblokken in Drenthe dieren aangetroffen. Op vijf van deze plaatsen werd voortplanting aangetoond. Na 1990 is de soort buiten Drenthe alleen in Friesland waargenomen (niet op kaart). Vanaf 1998 worden in het Fochtelooërveen larvenhuidjes gevonden (pers. med. G. Abbingh). In 1999 werd de soort ook aangetroffen in het vennengebied bij Appelscha, op de grens van Drenthe en Friesland (Abbingh 1999). Veel van de Drentse populaties werden gevonden tijdens gerichte zoekacties. Waarschijnlijk zijn de populaties lange tijd over het hoofd gezien door de gelijkenis met A.juncea (Dingemanse & Kalkman 1998). Het is goed mogelijk dat bij verdere zoekacties meer populaties gevonden worden, misschien ook in Overijssel en Friesland of zelfs in Noord-Brabant en Limburg.

De soort komt voor in het aan Gelderland grenzende Zwill-brocker Venn in Duitsland en is daar in 1998 nog gezien (Rudolph 1978b, pers. med. K.-D. Dijkstra). Ongetwijfeld jagen bij gunstige wind individuen boven Nederlands grondgebied. In 1973 werd de soort verzameld in het Duitse Gildehauser Venn, niet ver van Enschede (Rudolph 1980).

Bron

Auteur(s)

Abbingh, G.

Publicatie