Overslaan en naar de inhoud gaan

Glassnijder Brachytron pratense

Foto: Tjerk Nawijn

Indeling

Aeshnidae [familie]
Brachytron [genus] (1/1)
pratense [soort]

Biotoop

De glassnijder vliegt bij helder, matig voedselarm tot voedselrijk water met een goed ontwikkelde, vaak hoge en gevarieerde oever- en watervegetatie. De meeste vindplaatsen hebben bos in de directe nabijheid. Hij heeft een voorkeur voor wateren van minder dan tien meter breed (Höppner 1994). De hoogste aantallen zijn te zien in laagveenmoerassen (bijvoorbeeld bij verlandende petgaten, poelen in trilveen, kwelsloten) met een hoge en structuurrijke oever- en watervegetatie. Op de oever groeien planten als egelskop (Sparganium sp.), lisdodde (Typha sp.), biezen (Scirpus sp.), moerasvaren (Thelypterispalustris) en riet (Phragmites australis), in het water fonteinkruiden (Potamogeton sp.) en blaasjeskruid (Utricularia sp.). Minder gunstig biotoop in laagveengebieden bestaat uit open water met een rietkraag – hier patrouilleren wel mannetjes, maar de dichtheden zijn laag. Voortplanting is bij deze rietkragen niet aangetoond, wel bijvoorbeeld in dicht begroeide greppels (De Groot 1995, 1997b, Raaijmakers 1997). Buiten de laagveenmoerassen wordt de soort in lage dichtheid gevonden in leemputten, wielen, plassen, sloten, mesotrofe vennen en incidenteel langs kanalen. In de duinen is voortplanting vastgesteld bij kwelplassen met een goed ontwikkelde vegetatie van bijvoorbeeld grote lisdodde (Typhalatifolia) en paddenrus (Juncussubnodulosus), bij plassen met planten als lidsteng (Hippurisvulgaris) en aarvederkruid (Myriophyllumspicatum) en bij een waterwinkanaal (Wasscher & Van Velzen 1998). Er zijn ook waarnemingen van B.pratense bij zwak stomend water. Zure, voedselarme vennen worden gemeden. Op zandgronden is de aanwezigheid van een minstens vijf centimeter dikke laag organisch materiaal op de bodem van belang (Höppner 1994). De soort komt ook voor in stedelijk gebied (Ketelaar 1997b).

Begeleidende soorten

De begeleidende soorten weerspiegelen de voorkeur voor laagveen van B.pratense. In meer dan de helft van de gevallen wordt ook Coenagrionpulchellum, Erythrommanajas, Pyrrhosomanymphula, Aeshnagrandis en Libellulaquadrimaculata gevonden. Ook Aeshnaisoceles, Corduliaaenea en Libellulafulva vertonen grote overlap.

Bron

Auteur(s)

Groot, T. de

Publicatie