Overslaan en naar de inhoud gaan

Grote keizerlibel Anax imperator

Foto: Hans van der Meulen

Indeling

Aeshnidae [familie]
Anax [genus] (3/1)
imperator [soort]

Eieren en larven

De levenscyclus is uitvoerig bestudeerd door Corbet (1957b). De eieren worden bij voorkeur afgezet in ondergedoken delen van drijvende waterplanten en afgestorven delen van oeverplanten, zoals lisdodde (Typha). De pas uitgekomen larven bevinden zich in de vegetatie waarin ze als ei zijn afgezet, meestal dicht aan de oppervlakte. Ze zijn getekend met een zwart-witte bandering waardoor ze nauwelijks opvallen in de wirwar van licht en schaduw in deze kraamkamer. Wanneer ze één à twee centimeter lang zijn verruilen ze hun contrastrijke tekening voor een groenig gevlekt uiterlijk en verplaatsen ze zich naar andere delen van de habitat. Larven eten onder andere zoetwatermollusken, muggenlarven en duikerwantsen (Blois-Heulin 1990a, Cloarec 1977, Geijskes & Van Tol 1983). De loopactiviteit van de larven hangt af van de dichtheid: bij lage dichtheden lopen ze meer (Blois-Heulin 1990b). Onder de volgroeide larven vindt nog hoge sterfte plaats; Corbet (1957b) vond dat minder dan de helft van de larven die zich eind maart in het water bevonden daadwerkelijk uitsloop.

Het uitsluipen gebeurt meestal op brede stengels of bladeren van beschaduwde planten die in of bij het water staan, op enkele tientallen centimeters hoogte. Soms leggen larven een flinke afstand af om een geschikt substraat te vinden – in Engeland werd een larvenhuid gevonden op 30 m van de waterkant, 2 m hoog in een boom (Paine 1996a,b). De larven verlaten ‘s nachts het water. Rond tien uur ’s ochtends bevinden de meeste zich op een uitsluipstek. Na een uur of minder, afhankelijk van de temperatuur, barst de larvenhuid open en twee uur later is het imago geheel opgepompt. Als de temperatuur onder de 10°C zakt en de huid nog niet is opengebarsten keren de larven terug naar het water en proberen ze het de volgende ochtend opnieuw. Uitsluipende individuen zijn kwetsbaar voor predators (zoals vogels en kamsalamanders), wind en concurrentie om uitsluipplekken – deze factoren veroorzaken naar schatting 10% sterfte bij het uitsluipen.

Imago’s

Een uur voor zonsopgang beginnen de juveniele imago’s te trillen met hun vleugels om zich op te warmen. Fouragerende imago’s zijn vaak tot op enkele kilometers van de voortplantingsbiotoop te vinden. Ze zijn sterk en kunnen dagvlinders, grote zweef- en roofvliegen en libellen verschalken, hoewel ze doorgaans kleinere prooien grijpen. Uit Engeland is ondermeer de consumptie van Aeshnagrandis en Libellulaquadrimaculata gemeld (Paine 1994, 1995).

Dagelijks vestigen geslachtsrijpe mannetjes voor enige tijd een territorium (Consiglio 1976). Afhankelijk van de dichtheid van rivalen, houden ze een territorium enkele minuten tot een kwartier bezet, soms wel anderhalf uur. Ze verdedigen een territorium door voortdurend een bepaald traject boven het water te vliegen. Ze zijn bijzonder aggressief tegen andere libellen. De copulatie duurt ongeveer tien minuten en vindt plaats in de buurt van het water, bijvoorbeeld in een boomkruin. De vrouwjes zetten de eitjes in de regel af zonder het mannetje. Vaak gebeurt de eiafzet ‘s avonds, waarmee een vrouwtje storing door mannetjes voorkomt (Corbet 1957b).

Fenologie

Na drie weken komen de eieren uit. De groei van de larven stokt in oktober (diapauze) en gaat verder in mei. De larven die voor eind mei het laatste larvale stadium bereiken kunnen direct uitsluipen. De achterblijvers groeien door en overwinteren (nogmaals) in het laatste stadium. In Engeland is uitgebreid onderzoek gedaan naar het uitsluipen van de grote keizerlibel (Corbet 1957b). De tweejarige individuen sluipen vanaf midden mei binnen twee weken uit, het merendeel in de eerste drie dagen. De eenjarige individuen sluipen ongeveer een maand later en gedurende een langere periode uit, in extreme gevallen nog in augustus of september. Het aandeel een- en tweejarige individuen in een water hangt vermoedelijk samen met de temperatuur en voedselbeschikbaarheid. Hoewel mannetjes en vrouwtjes synchroon uitsluipen zijn er aanwijzingen dat eenjarige individuen in sommige jaren merendeels vrouwelijk zijn (Beutler 1985b,
Corbet 1957b).

Uit de Nederlandse waarnemingen blijkt dat de rijpingsperiode van de mannetjes minstens anderhalve week duurt, die van de vrouwtjes een paar dagen langer. De keizerlibel heeft een lange vliegtijd en behoort tot de zomersoorten. Voortplantingsactiviteit is waargenomen van eind mei tot begin september met de piek van eind juni tot begin augustus. Een imago leeft gemiddeld waarschijnlijk een maand, maximaal het dubbele – vrouwtjes met een blauw achterlijf zijn minstens vier weken oud.

Verbreidingsvermogen

De grote keizerlibel is een soort met een goed verbreidingsvermogen. Veel waarnemingen hebben betrekking op zwervende individuen. De afgelopen twintig jaar is het verspreidingsgebied naar het noorden opgeschoven. Dit succes zou een gevolg kunnen zijn van de mogelijkheid tot diapauze in het laatste larvale stadium (zie fenologie), waardoor deze van oorsprong zuidelijke soort zich ook in koudere biotopen kan handhaven (Holmes & Randolph 1994).

Bron

Auteur(s)

Lam, E.

Publicatie