Overslaan en naar de inhoud gaan

Geelvlekheidelibel Sympetrum flaveolum

Foto: Christophe Brochard

Indeling

Libellulidae [familie]
Sympetrum [genus]
flaveolum [soort]

Eieren en larven

De eieren worden gewoonlijk afgezet op zompige of droge plekken, zoals drooggevallen oevers en modder, vaak in lage, halfopen vegetatie. Dergelijke plekken staan in de zomer droog en komen pas in de winter onder water te staan. Net als Sympetrumsanguineum heeft S.flaveolum grote, kogelronde eieren, omhuld met een niet in water opzwellende gelei (Münchberg 1930, Robert 1958). De larven leven tussen de waterplanten. Uitsluipen gebeurt meestal ’s ochtends, op enkele tientallen centimeters hoogte op verticale vegetatie.

Imago’s

Verse imago’s verspreiden zich naar allerlei zonnige plekjes om daar geslachtsrijp te worden. In dit stadium worden grote trekvluchten gemaakt. Trekkende dieren slapen in groepen van soms honderden op beschutte plekken, waarbij dichtheden voorkomen van wel 80 individuen per vierkante meter (Lempert 1984b). Net als andere Sympetrum-soorten jagen ze vanaf een uitkijkpost op een zonnige plek, vaak op enige afstand van het water. Waar de soort samen voorkomt met S.sanguineum bezet S.flaveolum lagere takken en het lijkt erop dat S.flaveolum door S.sanguineum naar deze lagere plaatsen wordt verdreven (Frantsevitch & Mokrushov 1984, Gorb 1994, König 1990, Rehfeldt & Hadrys 1988).

Het voorplantingsgedrag van S.flaveolum is vergelijkbaar met dat van andere heidelibellen. De mannetjes wachten op hun zitplaatsen op vrouwtjes. De paring vindt plaats in de omringende vegetatie en duurt ongeveer een half uur (Beynon 1998). Met herhaalde dippende bewegingen worden de eieren aanvankelijk in tandem afgezet. Wanneer het mannetje loslaat gaat het vrouwtje alleen door, waarbij hij haar vliegend of zittend bewaakt.

Fenologie

De soort heeft een eenjarige levenscyclus. De larven komen in het voorjaar uit het ei en kunnen zich binnen twee maanden ontwikkelen (Landmann 1985). Samen met Sympetrumfonscolombii is S.flaveolum de vroegst in het jaar vliegende heidelibel. De eerste imago’s worden al in mei gevonden. Verse individuen worden vooral in juni en juli waargenomen, de laatste begin september. Voortplantingsactiviteit vindt vooral plaats in augustus maar begint al begin juli en duurt tot begin oktober.

Verbreidingsvermogen

In grote delen van Europa komt S.flaveolum sporadisch en verbrokkeld voor. Jarenlang kan hij ontbreken om vervolgens massaal te verschijnen. De grootste recente trekbeweging in Nederland vond plaats in juli en augustus 1995. Deze ging gepaard met een enorme instroom van rouwmantels (Nymphalisantiopa), dagpauwogen (Inachisio) en distelvlinders (Vanessacardui) (De Vos & Rutten 1996). Volgens een reconstructie van de trekbewegingen (Wasscher 1997a, 1998) lag de oorsprong waarschijnlijk in Zuid-Zweden en Noord-Duitsland – in juli werden hier tienduizenden verse individuen waargenomen en de oostenwind in de tweede helft van juli maakte massale trek in onze richting mogelijk. Op 28 juli bereikte deze Hamburg, op 31 juli Nederland en een dag later Engeland. Boven het IJsselmeer werden in 35 minuten tijd 40.000 heidelibellen geteld. De totale instroom in Engeland werd aanvankelijk geschat op 700 tot 1000 individuen (Silsby & Ward-Smith 1997), later op enige tienduizenden (Murdoch 1998). In de zwermen vlogen ook individuen mee van Sympetrumdanae, S.sanguineum en S.vulgatum (Jones 1996, Silsby 1995). Dumont (1971) stelde vast dat in jaren dat S.flaveolum talrijk is, S.striolatum schaarser is. Mogelijk hangt dit samen met de verschillende richtingen waarvandaan deze soorten komen: S.flaveolum komt uit het oosten, S.striolatum uit het zuiden (Wasscher 1995a). Invasies worden doorgaans gevolgd door vestigingen op nieuwe locaties. In Engeland houden deze slechts twee of drie jaar stand (Parr 1996a,b). In Nederland plant de soort zich vermoedelijk in de meeste jaren voort.

Bron

Auteur(s)

Dijkstra, K.B., Delft, J.J.C.W. van

Publicatie