Overslaan en naar de inhoud gaan

Bloedrode heidelibel Sympetrum sanguineum

Foto: Louis Westgeest

Indeling

Libellulidae [familie]
Sympetrum [genus] (9/8)
sanguineum [soort]

Eieren en larven

De eieren worden in de regel afgezet op vochtige grond van oevers, vaak in dichte vegetatie, maar af en toe ook in open water of op droge grond. Ze zijn groot en kogelrond en verpakt in een dik, ondoordringbaar omhulsel, dat beschermt tegen bevriezing en verdroging. De gelei die het ei omgeeft, zwelt niet op bij contact met water, in tegenstelling tot bij heidelibellen die de eieren direct in water afzetten. De eieren zijn aanmerkelijk groter dan die van de meeste andere heidelibellen, en ook de larven zijn bij uitkomst forser. Larven leven tussen waterplanten en tussen stengels en wortels van de oeverbegroeiing. Ze mijden open water en graven zich niet in de modder in. Uitsluipen gebeurt op verticale substraten enkele tientallen centimeters boven het water. (Gardner 1950a, Radford 1995, Robert 1958, Sahlén 1994)

Imago’s

Tot ze geslachtsrijp zijn verblijven de imago’s op zonnige, beschutte plekken, vaak ver van water. S.sanguineum is een typische zitter die vanaf een uitkijkpost jaagt. Als er veel vliegende prooien zijn, maken ze soms langdurige jachtvluchten (Gorb 1994). Ze prefereren de hoogste, liefst verticale zitplekken. In rust wordt het achterlijf vrijwel horizontaal gehouden en wijzen de vleugels naar voren. De mannetjes bezetten geen territorium, maar verdedigen hun zitplek door achterlijf en vleugels dreigend op te tillen en soms door een indringer achterna te vliegen. Ze zitten in de begroeiing rondom de voortplantingswateren in afwachting van vrouwtjes, waarbij ze merendeels de kop naar het water gericht houden. Volgens König (1990) bevinden de zitplaatsen zich boven land en bijna nooit boven water. De dichtheid kan oplopen tot ongeveer 16 per 100 m (Moore 1991b). Als een mannetje een passerend vrouwtje grijpt, voert hij haar naar de waterkant. De paring van enkele minuten vindt plaats in de oevervegetatie. De eieren worden met snelle dopende bewegingen van de achterlijfspunt afgezet. Ze worden afzonderlijk losgelaten, niet in kleverige klonten zoals bij andere Sympetrum-soorten. Doordat de eieren zo groot zijn, draagt het vrouwtje betrekkelijk weinig eieren (150-300) bij zich, die ze gemiddeld in iets minder dan vier minuten afzet (Convey 1989, Gardner 1950a). De eiafzet begint in tandem. Na loslaten blijft het mannetje in de buurt van het vrouwtje en verdedigt haar vliegend of zittend. Naarmate de tandem vaker door rivaliserende mannetjes wordt verstoord, laat het mannetje minder snel los. Solitaire eiafzet verloopt trager dan in tandem (gemiddeld respectievelijk 56 en 107 bewegingen per minuut) (Convey 1989).

Fenologie

De levenscyclus is eenjarig. Meestal overwinteren de eieren, maar eieren die vroeg in de zomer afgezet worden, komen vaak dezelfde zomer nog uit. In dat geval overwinteren de jonge larven. De larvale ontwikkeling duurt gewoonlijk enkele maanden (Gardner 1950a, Münchberg 1930). De eerste imago’s verschijnen in juni, maar de meeste sluipen in juli uit. De laatste verse individuen worden begin september gezien. De hoofdvliegtijd van deze hoogzomersoort valt geheel in augustus, evenals bijna alle voortplantingactiviteit.

Verbreidingsvermogen

S.sanguineum kan zich uitstekend verspreiden. Doordat de inheemse populatie zo groot is, vallen immigranten nauwelijks op. Tijdens de invasie van S.flaveolum in 1995 werden echter zowel in Nederland als Engeland verhoogde aantallen van S.sanguineum geteld (Pittman 1996, Wasscher 1997b).

Bron

Auteur(s)

Dijkstra, K.B., Delft, J.J.C.W. van

Publicatie