Biotoop
De zuidelijke oeverlibel komt vaak voor bij zwakstromende beken met een open oeverzone. Een vegetatiebedekking van 10 tot 30% van de oever is optimaal. Het water is ondiep en onbeschaduwd en wordt gevoed door kwel. De soort verkiest traagstromend water, maar komt ook in stilstaand water voor. Veel auteurs karakteriseren hem als een pionier van de dynamische milieus langs meanderende beken en rivieren. (Askew 1988, Beyer 1988, Buchwald 1989b, Schorr 1990)
In de jaren ‘90 heeft de zuidelijke oeverlibel zich op enkele plaatsen in Nederland voortgeplant. Twee keer in mergelgroeven, bij een netwerk van smalle, traagstromende beekjes en plasjes. Elders langs beken met kwelmilieus, waar recent natuurontwikkeling had plaatsgevonden. Waarschijnlijk zullen deze plaatsen bij verdergaande successie ongeschikt worden voor de soort. Hij heeft in Nederland voorkeur voor kleine wateren (Gubbels et al. 1995). De beekjes waarlangs de soort in Limburg is gezien zijn een halve tot anderhalve meter breed en enkele centimeters tot een halve meter diep. In zuidelijk Europa komt de soort ook bij grotere en diepere beken voor.
Begeleidende soorten
Het is voor zeldzame soorten als O.brunneum lastig om begeleidende soorten aan te geven. Volgens de gehanteerde criteria heeft de soort geen karakteristieke begeleiders in ons land. Ischnurapumilio en Orthetrumcoerulescens zijn in respectievelijk negen en zeven van de veertien kilometerhokken met O.brunneum aangetroffen. Vaak komen zij voor in de habitat van de zuidelijke oeverlibel.
Bron
Auteur(s)
Gubbels, R.E.M.B.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.