Eieren en larven
De eieren worden vaak afgezet in watertjes met een diepte van enkele millimeters tot maximaal 20 cm. In Nederland werd eiafzet waargenomen langs de Geleenbeek in een kwelmoeras met enkele millimeters diep water. Ook werden plasjes met een doorsnede van tien en een diepte van circa zeven centimeter gebruikt. De larven graven zich in in zachte bodemsubstraten zoals zand, slib of modder op zonnige plekjes in het ondiepe water. Uitsluipen gebeurt in de oeverzone op een hoogte van 5 tot 20 cm op plantenstengels, leembrokken of stenen. (Heidemann & Seidenbusch 1993, Schorr 1990)
Imago’s
Jonge imago’s worden vaak ver van water aangetroffen. Zij jagen op allerlei zonnige plekken, vaak vanaf een zitplaats op de grond. Ze werden bijvoorbeeld verschillende keren aangetroffen op de kalkgraslanden van de St. Pietersberg. Geslachtsrijpe mannetjes bezetten een territorium langs beken, voornamelijk in de oeverzone en in ondiepe, traag-stromende delen, zoals binnenbochten, maar ook bij poelen in groeven en drainagegreppels in weilanden (Schorr 1990). De mannetjes zitten meestal op de grond of op een steen, vanwaar ze hun territorium fel verdedigen. In één geval bezette een mannetje negentien dagen achtereen dezelfde plaats. Inkomende vrouwtjes worden ogenblikkelijk door het mannetje gegrepen. De copulatie gebeurt zittend en duurt één tot twee minuten. Hierna wordt de tandem verbroken en begeleidt het mannetje het vrouwtje naar een geschikte eiafzetplek in zijn territorium. Hij beschermt haar fanatiek tegen andere mannetjes. Met de voor libelluliden typische doopbeweging worden de eieren in klompjes van vier of vijf afgestreken (Geijskes & Van Tol 1983).
Fenologie
Na vier tot vijf weken komen de eieren uit (Robert 1959). De levenscyclus duurt twee à drie jaar. In Duitsland zijn uitsluipende individuen vastgesteld tussen midden mei en midden juni (Heidemann & Seidenbusch 1993). In Nederland zijn verse individuen gevonden van eind juni tot eind juli. Het grootste deel van de Nederlandse waarnemingen komt uit de maanden juli en augustus. Voortplantingsactiviteit is vastgesteld van eind juli tot midden augustus.
Verbreidingsvermogen
In de jaren ‘90 is in Midden-Europa het areaal noordwaarts opgeschoven, waarschijnlijk onder invloed van de warme zomers. Dit impliceert dat de soort geschikte biotoop over grote afstanden kan koloniseren. De in Limburg waarge-nomen dieren zijn vermoedelijk afkomstig van een grote po-pulatie bij Aken, op ongeveer dertig kilometer van de Nederlandse grens. Een individu dat op de Veluwe is waargenomen, was meer dan 70 km verwijderd van de dichtstbijzijnde bekende populatie.
Bron
Auteur(s)
Gubbels, R.E.M.B.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.