Eieren en larven
De eieren worden op het wateroppervlak afgezet, meestal op plaatsen met ondergedoken, smalbladige waterplanten zoals kranswieren (Characeae). Ze zinken naar de bodem of blijven aan de planten hangen. De larven leven tussen plantenafval op de modderige bodem. Jonge larven lopen rond over de bodem, oudere graven zich regelmatig in. De larven zijn uitstekend bestand tegen tijdelijk uitdrogen van de biotoop. De larven kunnen 53 dagen overleven in opgedroogde modder (Geijskes & Van Tol 1983). Zij kunnen ook voor enige tijd (een hele dag) het water verlaten om op zoek te gaan naar een geschikter leefgebied. De larven overwinteren ingegraven en ze overleven bevriezing van de bodem. Voor het uitsluipen kruipen ze op plantenstengels in de oeverzone tot op 80 cm hoogte, soms op wel vier meter afstand van het water (Heidemann & Seidenbusch 1993).
Imago’s
Na het uitsluipen verruilen de jonge platbuiken de voortplantingsbiotoop voor bosranden en houtwallen. Naast rijpende kunnen hier ook uitgekleurde tot oude dieren worden aangetroffen, hoewel deze laatste meestal bij de voortplantingswateren te vinden zijn. Bij het water gedragen mannetjes zich uitgesproken agressief en territoriaal – fanatiek verjagen ze andere mannetjes. Dit territoriale gedrag en de veelal geringe afmeting van de voortplantingsbiotopen zorgen voor lage aantallen (zelden meer dan tien individuen). De paring vindt plaats in de vlucht, wat slechts enkele seconden duurt. Het mannetje blijft meestal in de buurt van het eiafzettende vrouwtje om rivalen weg te houden. Zij vliegt over het water en dipt ritmisch haar achterlijf in het water om klonten eieren te deponeren.
Fenologie
De eieren komen uit na twee tot vijf weken (Robert 1958, Wesenberg-Lund 1913). Voor een pioniersoort duurt de levenscyclus lang – meestal overwinteren de larven tweemaal (Gardner 1953b, Geijskes & Van Tol 1983). De groeisnelheid van de larven wordt waarschijnlijk sterk bepaald door de watertemperatuur. In kunstmatig verwarmde wateren duurt de ontwikkeling veel korter en kunnen ze zeer vroeg in het jaar of al na één overwintering uitsluipen (Brinn & Nelson 1986). Verse individuen zijn waargenomen van begin mei tot eind juli. Enkele dagen na het uitsluipen zijn de imago’s geslachtsrijp. De vliegtijd duurt tot midden september. Voortplantingsactiviteit vind plaats van midden mei tot midden augustus met een piek in de eerste helft van juni.
Verbreidingsvermogen
De platbuik is een van de eerste soorten die nieuwe wateren koloniseert, wat aangeeft dat hij zich in beginsel goed kan verbreiden. Van een gemerkt vrouwtje is bekend dat ze 70 km had afgelegd (Schorr 1990). Alhoewel de soort algemeen voorkomt in Oost-Nederland worden zwervers betrekkelijk weinig gezien in West-Nederland. Recent gaat de soort echter vooruit in de duinen.
Bron
Auteur(s)
Ketelaar, R.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.