De mannetjes van de oostelijke witsnuitlibel zijn zwart met de basis van het achterlijf blauwgrijs berijpt. Ze onderscheiden zich van de sierlijke witsnuitlibel Leucorrhiniacaudalis door het donkere pterostigma. Nederland ligt aan de uiterste westrand van het verspreidingsgebied en er zijn maar weinig waarnemingen bekend. Mogelijk leefden in de jaren ‘20 enkele populaties in Noord-Brabant, maar sindsdien is de soort maar ongeveer eens in de tien jaar vastgesteld. Het laatste individu werd gezien in 1994 bij Appelscha. De biotoop bestaat uit matig voedselarme, door bos omgeven vennen, met een brede, begroeide oeverzone.
Bron
Auteur(s)
Wasscher, M.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.