Eieren en larven
De eieren worden afgezet in een zacht en nat substraat, vaak in rotte, op het water drijvende stengels (Martens 1997c). In het Achterste Goorven bij Oisterwijk had S.fusca bij het afzetten van de eieren een voorkeur voor snavelzegge (Geijskes 1929). In het Grootmeer bij Vessem bleek 85% van de larven van de bruine winterjuffer zich met name tussen snavelzegge langs de oever op te houden (Verbeek et al. 1986). Ze leven ook op de modderige bodem of tussen waterplanten. Larvenhuidjes zijn te vinden in oeverplanten, tot op een halve meter hoogte (Heidemann & Seidenbusch 1993).
Imago’s
Alleen bij de winterjuffers overwinteren de imago’s. In de nazomer en herfst bouwen ze reserves op voor de winter en vertonen ze geen enkel voortplantingsgedrag. Ze zijn vaak ver van water te vinden – op heide, in ruigtes (braamstruwelen), langs bosranden of in open dennenbossen zonder ondergroei. Ze kunnen daar zowel nabij de grond zitten, als op anderhalve meter hoogte op kale dennentakken. In de herfst, wanneer het insectenaanbod gering is, eten de dieren wintermuggen (Trichoceridae) (Münchberg 1931).
Het is niet precies bekend waar de meeste imago’s de winter doorbrengen. Vondsten zijn gemeld van individuen onder bladeren, mos, stenen, in dichte vegetatie of zelfs vrij zittend (Jödicke 1997). In het vroege voorjaar zijn de bruine winterjuffers eerst in de buurt van de overwinteringsplaats actief, meestal op enige afstand van het water. Pas vanaf half april zijn de dieren bij het water te vinden, waar ze zich voortplanten (Geijskes 1929). De mannetjes zitten langs de waterkant, bijvoorbeeld op plantenstengels, en vaak bij geschikt substraat voor de eiafzet. Regelmatig maken ze vluchten over het water en langs de oever. De paring duurt hooguit een half uur. De eiafzet geschiedt meestal in tandem. Het mannetje houdt zich aan het substraat vast, zoals alle lestiden doen (Jödicke 1997). Eiafzettende tandems zijn vrij schuw – ze vliegen al op als ze op een afstand van vier à vijf meter benaderd worden (Geijskes 1929).
Fenologie
De eieren worden in het voorjaar afgezet en komen na drie tot zes weken uit. Nadat de larven de zomer in het water hebben doorgebracht sluipen ze in de nazomer uit. De ontwikkeling van ei tot imago kan in slechts drie maanden voltooid worden (Robert 1959). Door hun overwintering kunnen de imago’s van winterjuffers wel tien maanden leven – het langst van alle Nederlandse libellen. De juffers zijn in de winter niet actief en komen pas in het voorjaar weer tevoorschijn. Waarnemingspieken van imago’s vallen in april-mei en augustus-september, maar omdat de generaties kunnen overlappen zijn ze het hele jaar door aan te treffen. S.fusca sluipt eerder uit dan S.paedisca en vliegt langer door in het voorjaar.
Verbreidingsvermogen
De afgelopen jaren is de bruine winterjuffer sterk vooruitgegaan. In de jaren ‘90 vestigde de soort zich onder andere in Drenthe, de Noordoostpolder en (in 1998) de duinen. Deze plaatsen zijn meer dan 100 km verwijderd van de eind jaren ‘80 bekende vindplaatsen in Noord-Brabant en Limburg.
Bron
Auteur(s)
Wasscher, M.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.