Biotoop
Doordat de soort veel zwerft komt hij voor in uiteenlopende biotopen – hoogveen, (heide)vennen en duinplassen – maar hij heeft een voorkeur voor voedselarme wateren die in de zomer gedeeltelijk uitdrogen. Voortplanting vindt plaats in ondiep, snel opwarmend water zoals van heidevennen, duinplasjes en ondiepe oeverzones van grotere plassen. Deze biotopen zijn vaak tijdelijk van aard (Schorr 1990). Smalbladige oeverplanten zijn van belang voor het afzetten van de eieren. De soort komt vooral voor op onbeschaduwde plekken, maar ook wel waar de oevers ietwat beschaduwd zijn. Gedeeltelijke uitdroging van de voortplantingsbiotoop aan het eind van de zomer (eind augustus/september) is niet nadelig en lijkt zelfs gunstig.
Voortplanting in zwak brak water is bekend uit Italië (Schorr 1990, Utzeri 1986). Waarnemingen van tandems bij brak water op Terschelling suggereren dat ook in Nederland voortplanting plaatsvindt in water onder zoute invloed.
Begeleidende soorten
De voornaamste begeleider van L.barbarus is Sympetrumflaveolum. Verder vertonen Lestessponsa, S.danae en S.striolatum zich betrekkelijk vaak in zijn nabijheid. Dit zijn allemaal soorten met een overwintering als ei en een éénjarige ontwikkeling – een levenscyclus die goed past bij een op-dro-gende biotoop.
Bron
Auteur(s)
Ketelaar, R.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.