Overslaan en naar de inhoud gaan

Gaffellibel Ophiogomphus cecilia

Foto: Henk van den Born

Indeling

Gomphidae [familie]
Ophiogomphus [genus] (1/1)
cecilia [soort]

Eieren en larven

De eieren worden los in het water afgezet. Ze zijn omgeven door een enigszins kleverig laagje, waardoor ze niet wegdrijven en zich aan planten of bodem hechten. Larven worden voornamelijk ingegraven aangetroffen op plaatsen met grof substraat, zoals kiezels en grof zand. Modderige of sterk begroeide bodems worden gemeden. De larven graven zich dieper in als de stroomsnelheid toeneemt. Daardoor spoelen de larven alleen bij sterke stroming weg. Het uitsluipen gebeurt op het oeversubstraat of hangend in de oevervegetatie (Heidemann & Seidenbusch 1993, Suhling & Müller 1996). De in 2001 langs de Roer aangetroffen larvenhuidjes zaten nabij grof zand/grind (2x) en in de buurt van fijn zand en slib (2x) (Van Schaik & Geraeds 2001). De huidjes zaten op blootgespoelde graswortels, kale zandbodem en op een droge bult sterrekroos (Callitriche sp.).

Imago’s

De rijpingsperiode wordt doorgebracht langs bosranden en brede bospaden. De dieren zonnen veelal op de grond, op stenen of op boomstammen. Geslachtsrijpe mannetjes houden zich op bij onbeschaduwde plekken bij het water. Ze hebben geen vast territorium maar zijn wel agressief tegenover andere mannetjes. Bij kleinere wateren wachten ze op de oever op voorbijvliegende vrouwtjes. Bij brede wateren kunnen de mannetjes niet het gehele wateroppervlak overzien en patrouilleren ze actief boven het water. De mannetjes grijpen de vrouwtjes in de vlucht. Een tandem vliegt vervolgens naar een boomtop in de buurt, waar de paring enkele minuten tot een half uur duurt (Münchberg 1932c).

Een bevrucht vrouwtje perst een eiklomp naar buiten, die ze zonder begeleiding van het mannetje afzet door met het achterlijf in het water te dippen. Tussen het afzetten door vliegen de vrouwtjes op ongeveer 20 cm hoogte over het water. Eiafzet is in Nederland waargenomen langs de oever en in het midden van de Roer (Geraeds & Hermans 2000), in het buitenland ook tussen kribben op plaatsen met weinig stroming, maar ook midden op de 100 m brede rivier de Oder in Duitsland (Münchberg 1932c, Suhling & Müller 1996).

Fenologie

De ontwikkelingsduur van de eieren is afhankelijk van de temperatuur. Volgens Münchberg (1932c) stagneert de ontwikkeling bij een temperatuur onder de 15˚C. Schütte (1998) daarentegen beweert dat de ontwikkeling weliswaar langer duurt naarmate de temperatuur afneemt, maar wel de hele winter doorgaat. Na de winter neemt de ontwikkeling van de eieren in de regel nog meer dan vier weken in beslag. De levenscyclus duurt meestal drie maar soms twee of vier jaar (Robert 1959, Suhling & Müller 1996). De imago’s sluipen vanaf mei gespreid over enkele weken uit (Müller 1995). In Midden-Europa vliegt de soort van eind mei tot midden oktober. De Nederlandse waarnemingen zijn gedaan tussen eind mei en half september. Larvenhuidjes zijn gevonden in de laatste week van juni en eind juli.

Begeleidende soorten

In het verleden kwam O.cecilia samen met Gomphusvulgatissimus voor in de Maas. Langs de Roer komt de soort samen met G.vulgatissimus en Onychogomphusforcipatus voor. Ook Gomphusflavipes is hier waargenomen.

Verbreidingsvermogen

Gedurende de maturatieperiode kan deze soort ver zwerven. In Slovenië zijn talloze waarnemingen gedaan van individuen in beboste berggebieden op een behoorlijke afstand van populaties in het laagland (Kotarac 1997). Ook de waarnemingen uit 1995 en 1996 in Nederland en Luxemburg kunnen betrekking hebben op zwervers die lange afstanden hebben afgelegd.

Bron

Auteur(s)

Kalkman, V.J., Krekels, R.

Publicatie