Overslaan en naar de inhoud gaan

Kleine tanglibel Onychogomphus forcipatus

Foto: Siep van Lingen

Indeling

Gomphidae [familie]
Onychogomphus [genus] (1/1)
forcipatus [soort]

Voorkomen

StatusOorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a)
Habitatland zoet
ReferentieBasisrapport Rode Lijst Libellen 2011 volgens Nederlandse en IUCN-criteria
ExpertKalkman, V.J. (EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden)

 

Areaal

De kleine tanglibel komt voor van West-Europa tot de Oeral, in het noorden tot halverwege Scandinavië en in het zuiden tot in Noord-Afrika. In Europa worden drie ondersoorten onderscheiden, waarvan O. f. forcipatus de grootste verspreiding heeft. Deze ondersoort komt voor in West-, Oost-, Midden- en Noord-Europa, noordelijk tot halverwege Scandinavië en zuidelijk tot aan de Pyreneeën en in Griekenland. In het grootste deel van Italië ontbreekt O. f. forcipatus, maar in het uiterste zuiden komt deze ondersoort weer voor. De ondersoorten O. f. unguiculatus en O. f. albotibialis komen voor in het Middellandse-Zeegebied, de eerste in het westen (Noord-Afrika, Zuid-Frankrijk, Spanje, Italië), de tweede in het oosten (Turkije tot de Kaspische Zee).

Met name in het zuidwesten, midden en noordoosten van Frankrijk is de soort vrij algemeen. In Duitsland is de soort zeldzaam en komt hoofdzakelijk voor in het middelgebergte ten zuiden van de Main en de Mösel. Recente meldingen komen vooral uit Rheinland-Pfalz en het zuidoosten. In Vlaanderen is ze sinds 1900 verdwenen (De Knijf & Anselin 1996). Langs enkele rivieren in Luxemburg en de Belgische Ardennen is de soort algemeen. De dichtstbijzijnde daarvan is de Ourthe, die bij Luik in de Maas stroomt.

Verspreiding in Nederland

Uit de 20e eeuw worden drie Nederlandse waarnemingen als betrouwbaar beschouwd. Onduidelijk is of de soort ooit populaties in Nederland heeft gehad. In de Rode Lijst wordt de soort ‘niet inheems’ genoemd (Wasscher 1999). Alle betrouwbare waarnemingen komen uit zuidelijk Limburg. De eerste waarneming betreft een mannetje dat in de 19e eeuw bij Maastricht werd verzameld. Lieftinck nam in 1947 het tweede mannetje waar bij het (jaagpad van het) Julianakanaal, op één kilometer van de Maas bij Stein-Elsloo. Dit individu vloog met een groot aantal mannetjes van G. pulchellus. Lieftinck had de indruk dat het dier niet uit de Maas maar uit het Julianakanaal kwam (Geijskes & Van Tol 1983). Een recente waarneming betreft twee huidjes die in 1995 ter hoogte van Grevenbicht langs de Maas werden gevonden. Enkele Belgische rivieren die uitmonden in de Maas herbergen nog grote populaties. Mogelijk zijn de larven meegespoeld tijdens het hoogwater van de Maas in 1994-1995. Naast de betrouwbare waarnemingen zijn er nog enkele waarover onduidelijkheid bestaat. Eén ervan betreft een waarneming op 18 juli 1955 bij Gulpen, van een mannetje en een vrouwtje die probeerden tot paring te komen. Twee andere meldingen komen uit Drenthe. Een individu dat volgens het etiket in 1917 bij Zeegse is verzameld komt uit een oude schoolcollectie en is vermoedelijk foutief geëtiketteerd. Een individu dat bij Zuidlaren verzameld zou zijn kon niet meer achterhaald worden (Lieftinck 1949).

Op 30 en 31 augustus 2000 werden langs de Roer bij Sint Odiliënberg minimaal 2 mannetjes en 1 vrouwtje van de kleine tanglibel gezien (Faasen 2000; niet op kaart). Mogelijk betreft het een populatie. Vermeldenswaard zijn ook de waarnemingen uit 2001 van de Belgische zijde van de Grensmaas (ter hoogte van Maasmechelen). Op 25 augustus werden hier 2 mannetjes, 1 tandem en 1 vrouwtje waargenomen, die ook herhaaldelijk boven Nederlands grondgebied vlogen (pers. med. M. Schurmans).

 

 

Bron

Auteur(s)

Kalkman, V.J., Hermans, J.

Publicatie