Biotoop
De smaragdlibel komt voor in matig voedselrijke, neutrale tot zwak zure laagveenmoerassen en vennen en plassen op de hoge zandgronden. De Nederlandse populaties bevinden zich doorgaans in de directe omgeving van bomen, net als de Britse (Cham et al. 1995). In laagveenmoerassen vindt voortplanting plaats in plassen met drijfbladplanten, petgaten, slenken in trilveenrietlanden en sloten met een weelderige oeverbegroeiing. Soms worden deze plekken gevoed door kwelwater. Ook in dichtbegroeide greppels in laagveengebieden met nauwelijks open water is voortplanting mogelijk (De Groot 1995). De plassen en vennen waar C.aenea in grote aantallen kan worden aangetroffen zijn matig voedselrijk en hebben veelal een vegetatie van zeggen (Carex sp.) en biezen (Scirpus sp.).
In de duinen en de zeekleigebieden komt de smaragdlibel nauwelijks voor, terwijl ogenschijnlijk geschikte biotoop voorhanden is. Misschien kan de soort zich niet ontwikkelen in brak water. Voor zover bekend plant hij zich in Nederland niet voort in stromend water. Volgens Lieftinck (1926b) plant hij zich soms voort in bosbeken, maar er zijn geen recentere waarnemingen die dit ondersteunen – mogelijk ligt aan deze opmerking verwarring met Somatochlorametallica ten grondslag.
Bron
Auteur(s)
Groot, T. de
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.