Overslaan en naar de inhoud gaan

Smaragdlibel Cordulia aenea

Foto: Wijnand van Buuren

Indeling

Corduliidae [familie]
Cordulia [genus] (1/1)
aenea [soort]

Eieren en larven

Nadat de eieren op het wateroppervlak zijn afgezet, zwellen ze op door contact met het water en zinken naar de bodem of kleven vast aan planten (Askew 1988, Geijskes & Van Tol 1983). De larven leven aanvankelijk op de bodem, waar ze ingegraven op prooien wachten. Het grootste deel van hun leven speelt zich echter vlak bij de oever af, tussen de biezen- en zeggenstengels of ondergedoken waterplanten zoals hoornblad (Ceratophyllum sp.) en vederkruid (Myriophyllum sp.). In de rietkraag zoeken ze dichte plekken op, in de zone met drijvende waterplanten juist open plekken. Ook worden de larven vlak onder de bladeren van drijfbladplanten gevonden (Heidemann & Seidenbusch 1993).

Het uitsluipen gebeurt meestal op oeverplanten als pijpenstrootje (Moliniacaerulea), gele lis (Irispseudacorus), holpijp (Equisetumfluviatile),  galigaan (Cladiummariscus), zeggen en soms grassen, vaak onder of in de nabijheid van bomen. Larvenhuidjes zijn niet gevonden op plaatsen met krabbescheer (Stratiotesaloides). Sommige individuen sluipen uit op een stevige ondergrond zoals een boomstam, soms tot op vijf meter hoogte. Eén keer werden larvenhuidjes gevonden op een botenhuis in het Naardermeer. Larvenhuidjes zijn gevonden tot op 30 m afstand van het water op bomen (La Haye 1994, Kiauta 1965b).

Imago’s

Jonge smaragdlibellen jagen op zonnige plaatsen langs bosranden en houtwallen. Geslachtsrijpe mannetjes patrouilleren langs de waterkant in afwachting van een vrouwtje, daarbij af en toe stilhangend in de lucht. De omvang van het territorium hangt af van de aanwezigheid van andere mannetjes (Ubukata 1975). De mannetjes verdelen hun tijd tussen de territoria en de foerageerplaatsen langs boomkruinen. Ze rusten in bomen (Cham et al. 1995).

De soort verdraagt lage luchttemperaturen beter dan andere voorjaarslibellen zoals Brachytronpratense. Mannetjes patrouilleren ook boven beschaduwd water en zelfs bij zachte regen blijven ze soms doorvliegen. Waar de soort voorkomt met Libellulaquadrimaculata zijn smaragdlibellen voornamelijk voor 9.00 uur actief. Na die tijd worden ze verjaagd, maar in perioden met bewolking neemt de smaragdlibel het soms weer over (Heeffer & Swinkels-Verpraet 1992). De paring begint in de vlucht en eindigt hangend aan planten of bomen (Geijskes & Van Tol 1983). Eiafzet gebeurt zonder begeleiding van het mannetje in open water vlak langs een oever met hoge vegetatie. Het vrouwtje dipt haar achterlijf snel in het water, daarbij telkens ongeveer 10 tot 30 eitjes loslatend.

Fenologie

De smaragdlibel heeft meestal een tweejarige levenscyslus. Na 18 tot 24 dagen komen de eieren uit en de larven overwinteren twee-, soms driemaal (Münchberg 1932b, Schiemenz 1953). De smaragdlibel heeft een korte uitsluipperiode van eind april tot begin juni. Samen met Leucorrhiniarubicunda is het de vroegst vliegende Anisoptera. De meeste individuen sluipen in de eerste helft van mei uit, de laatste verse individuen zijn begin juni gezien. Na een rijpingsperiode van 10 tot 15 dagen keren de mannetjes terug naar het water (Robert 1959). De vliegtijd is net als bij veel andere voorjaarsoorten kort en de laatste individuen worden in juli en augustus gezien. Bij waarnemingen in de maand augustus zou de soort verward kunnen zijn met Somatochlorametallica. Voortplantingsactiviteit is betrekkelijk weinig waargenomen en lijkt beperkt tot de periode eind mei tot begin juli.

Verbreidingsvermogen

De smaragdlibel vertoont weinig neiging tot zwerven en hij is nooit waargenomen buiten het bekende verspreidingsgebied. Aangezien de soort een goede vlieger is en vaak in grote aantallen voorkomt, kan hij geschikte wateren op lokale schaal wel goed koloniseren.

Begeleidende soorten

Uit de begeleidende soorten komt duidelijk naar voren dat C.aenea voorkomt bij zowel vennen als laagveen. Twee soorten met dezelfde voorkeur, Pyrrhosomanymphula en Libellulaquadrimaculata, vertonen dan ook een sterke associatie met de smaragdlibel. Ook met Coenagrionpuella (op zandgrond) en C.pulchellum (op laagveen) komt hij relatief vaak samen voor.

Bron

Auteur(s)

Groot, T. de

Publicatie