Overslaan en naar de inhoud gaan

Gewone bronlibel Cordulegaster boltonii

Foto: Peter Hoppenbrouwers

Indeling

Cordulegaster [genus] (1/1)
boltonii [soort]

Eieren en larven

De eieren worden afgezet in zand of slib en omdat een plaklaag ontbreekt hechten ze zich niet aan het substraat. De larven leven tussen vegetatie of ingegraven in met detritus bedekt slib of zand, waar ze passief op prooien wachten. De larven hebben stromend water nodig, al kunnen ze tijdelijke droogte overleven. In een aquarium overleefden twee larven zelfs een droogteperiode van twee weken. Ze steken het achterlijf buiten het water om atmosferische lucht in te ademen. Als ze eenmaal uit het water zijn, kruipen ze nog enige tijd rond op zoek naar een geschikte plek om ’s nachts of in de vroege ochtend uit te sluipen. Meestal worden hiervoor halmen van zeggen (Carex sp.) of biezen (Scirpus sp.), takken of bemoste stenen gebruikt. (Arnoud 1969, Clausnitzer 1977, Corbet 1962, Donath 1989, Heymer 1973a, Lloyd & Ormerod 1992, Robert 1959)

Imago’s

Jagende dieren zijn vaak ver van water te vinden. Daar vliegen ze snel heen en weer op één tot enkele meters hoogte langs bosranden, wegkanten en dergelijke. Volwassen mannetjes voeren op zoek naar vrouwtjes een groot deel van de dag patrouillevluchten uit. Ze vliegen daarbij urenlang langzaam boven de beekjes heen en weer, meestal zo’n 20-40 cm boven het water, totaal anders dan tijdens de jacht. Ze leggen zo honderden meters af en reageren zeer agressief bij ontmoetingen met andere mannetjes. Waarschijnlijk hebben ze geen echte territoria (Kaiser 1982, Ott 1988b).

Vrouwtjes treft men alleen boven een beekloop wanneer ze eitjes willen afzetten. Zij kunnen dan overvallen worden door mannetjes. Na het vormen van een tandem vliegen het mannetje en het vrouwtje weg van het water naar struikgewas of bomen om daar te paren. De paring duurt ruim een kwartier (pers. med. G. Sahlén). Voordat ze solitair eitjes gaat afzetten, zoekt het vrouwtje naar geschikte zandige of slibrijke plekken in de beek. Meestal vliegt ze dan in de beschutting van de vegetatie, zodat ze zo min mogelijk door patrouillerende mannetjes wordt lastiggevallen. De legschede van het vrouwtje is puntig en steekt voorbij de achterlijfspunt. Tijdens de eiafzet buigt ze haar achterlijf in een rechte stand omlaag en prikt al vliegend de eitjes met dansende bewegingen in het substraat.

Fenologie

De eieren komen voor de winter uit (pers. med. A. Martens en G. Sahlén). De levenscyclus neemt soms wel vier of vijf jaar in beslag, maar kan onder gunstige omstandigheden beperkt zijn tot twee jaar (Donath 1988, Merritt et al. 1996). De vliegtijd in Nederland duurt van eind mei tot eind augustus, met de piek in juni en juli. Het aantal waarnemingen van verse individuen en voortplantingsactiviteit is te klein om daarover iets te concluderen.

Begeleidende soorten

De Nederlandse gegevens zijn onvoldoende om de begeleiders goed te karakteriseren. In de ons omringende landen, evenals op de Meinweg, vormt C.boltonii met Calopteryxvirgo een kenmerkend soortenpaar van koele of beschaduwde beken. Waar deze beekjes door open terrein stromen zijn ze ook geschikt voor soorten als Ceriagriontenellum en Orthetrumcoerulescens.

Verbreidingsvermogen

Hoewel C.boltonii niet bekend staat als een soort met sterke zwerfneigingen, zijn er wel aanwijzingen dat deze soort ver van zijn voortplantingsgebied kan opduiken. Opmerkelijk zijn twee vondsten van een dood vrouwtje in de bebouwde kom, in 1979 in Menaldum en in 1999 in Utrecht (tweede vondst niet op kaart) (Bouma & Witte 1997, Van Steenis 1999). In 1999 werd een bronlibel gevonden tussen de grill van een auto te Culemborg. Deze was kort daarvoor in Frankrijk geweest en vermoedelijk is het individu tijdens de terugreis aangereden (De Jong 2000). Alhoewel de soort grote afstanden kan afleggen, lijkt de kans op vestiging op nieuwe plaatsen klein

Bron

Auteur(s)

Hermans, J.

Publicatie