Biotoop
De bosbeekjuffer komt voor langs beschaduwde, koude en zuurstofrijke beken. De soort is kritisch ten aanzien van de waterkwaliteit en de morfologie van de beek. Belangrijke factoren zijn de diversiteit van de omgeving van de beek en natuurlijke fysische processen als erosie en sedimentatie. Het omringende landschap is vaak gevarieerd, met bosjes, hooilanden, struwelen, houtwallen en ruigten. In dergelijke ‘ouderwetse’ landschappen met een weinig intensief landgebruik is de waterkwaliteit vaak goed. De soort geldt als een indicator voor schone, gave beken in een betrekkelijk onaangetast landschap (Wasscher 1989).
Beken waar deze soort voorkomt zijn breder dan 40 cm en grotendeels (maar niet geheel) vrij van waterplanten. Anders dan de weidebeekjuffer, die vooral in de midden- en benedenlopen van beken voorkomt, bewoont de bosbeekjuffer meer de beboste bovenlopen (Breuer 1987, Proess & Baden 1997, Rehfeldt 1986). Belangrijk is een natuurlijke slingering van de beek, waardoor een grote verscheidenheid aan microhabitats ontstaat, die in gekanaliseerde beken ontbreekt. Niet de hele beek dient beschaduwd te zijn – op zonnige plaatsen groeien meer waterplanten, die belangrijk zijn voor het afzetten van de eieren. De imago’s hebben zonnige plekjes nodig om op te warmen. Oeverplanten en een zonnebad in de ochtend lijken van groot belang voor het onderhouden van territoria (Kull 1992, Zahner 1960).
De bosbeekjuffer heeft hogere concentraties zuurstof in het water nodig dan de weidebeekjuffer. Waarschijnlijk is daarom de soort vooral langs gedeeltelijk beschaduwde, koude beken te vinden, met een watertemperatuur van ten hoogste 18˚C. Soms komt C.virgo voor in kleine, onbeschaduwde beekjes, die diep zijn ingesneden zodat de steile oevers voor voldoende schaduw zorgen. Bemesting van de omgeving wordt slecht verdragen omdat de zuurstofconcentratie van het water door biologische afbraak snel afneemt. De soort komt dan ook alleen in voedselarme beken voor (Rehfeldt 1986, Schorr 1990, Zahner 1959). Als gevolg van een mestlozing in 1995 bleef langs de Slinge bij Winterswijk nog maar eentiende van de populatie over (pers. med. J. Rademaker).
Begeleidende soorten
De andere beekjuffer, C.splendens, is de enige soort die in Nederland opvallend vaak met C.virgo voorkomt. In alle Nederlandse kilometerhokken met Cordulegasterboltonii komt ook C.virgo voor. In de ons omringende landen, waar beide soorten gewoner zijn, vormen Co.boltonii en C.virgo een kenmerkend soortenpaar van koele of beschaduwde beken.
Bron
Auteur(s)
Ketelaar, R., Heeffer, J.
Publicatie
- Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4: 1-440. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.