Overslaan en naar de inhoud gaan

Maanwaterjuffer Coenagrion lunulatum

Foto: Ab H. Baas

Indeling

Coenagrion [genus] (8/6)
lunulatum [soort]

Eieren en larven

De eieren worden onder andere afgezet in de bloeiaren van drijvend fonteinkruid, maar ook in de stengels van veenpluis (Eriophorumangustifolium), wollegras (Eriophorum sp.) en zeggen (Carex sp.) (Dreyer 1986). Volgens Geijskes & Van Tol (1983) vindt eiafzet vooral plaats in de meer open begroeiing, op de waterplanten die het verst van de oever verwijderd zijn. Waar veenmos (Sphagnum) de ruimte tussen de opgaande plantenstengels opvult worden vrijwel geen eieren afgezet. De larven leven waarschijnlijk tussen planten in ondiep water. Uitsluipen gebeurt de hele dag, maar vooral ’s ochtends. Larvenhuidjes zijn vooral te vinden op recht uit het water stekende stengels, meestal niet meer dan 6 cm boven de waterspiegel (maar soms wel tot 30 cm hoogte) en zelden op meer dan een halve meter van de waterkant (Heidemann & Seidenbusch 1993, Samu 1998).

Imago’s

In een geschikte biotoop kan C.lunulatum zeer talrijk zijn – bij vennen zijn soms honderden of zelfs duizenden individuen te zien. De imago’s hebben een voorkeur voor opgaande emerse vegetatie met veenpluis (E.angustifolium), snavelzegge (Carexrostrata) en pitrus (Juncuseffusus)) aan de rand van min of meer open water. Bij een overgang naar oevervegetatie die dichtgegroeid is met (water)veenmos nemen de dichtheden af (Wasscher 1992b). In afwachting van paringsbereide vrouwtjes houden geslachtsrijpe mannetjes zich op bij de lage oeverbegroeiing of, indien aanwezig, boven drijfbladeren, waarop ze regelmatig neerstrijken (Lehmann 1985). In de namiddag verdwijnen de mannetjes van het water om te zonnen, hangend aan plantenstengels (Dreyer 1986). Na de paring worden de eitjes in tandem afgezet, vanaf ongeveer 5 cm boven tot 5 à 10 cm onder het wateroppervlak. Hierbij blijft de tandem meestal niet langer dan 20 minuten onder water, maar soms wel drie kwartier. De tandems van de maanwaterjuffer aggregeren niet bij de eiafzet (Geijskes & Van Tol 1983, Samu 1998).

Fenologie

Kort nadat ze afgezet zijn komen de eieren uit. De levenscyclus duurt een jaar, mogelijk soms twee. Een enkele keer sluipen de individuen massaal tegelijkertijd uit, maar Samu (1998) nam een uitsluipperiode van 35 dagen waar, waarbij na 11 dagen pas de helft was verschenen. In Nederland zijn uitsluipende individuen waargenomen van eind april tot eind juni. De geslachtsverhouding in de door Samu (1998) onderzochte populatie was gelijk, hoewel vrouwtjes eerder begonnen met uitsluipen dan mannetjes. De rijpingsduur is vermoedelijk 9-10 dagen. Daarna is een individu waarschijnlijk nog zo’n negen dagen actief. De maanwaterjuffer is een voorjaarsoort met een korte vliegtijd. De hoofdvliegtijd duurt van eind mei tot midden juni. In Nederland is voortplantingsactiviteit waargenomen van begin mei tot eind juli. In Duitsland ligt de voortplantingsperiode, afhankelijk van het weer, tussen eind april en midden juni (Dreyer 1986, Samu 1998).

Verbreidingsvermogen

Na koude lentes is de maanwaterjuffer vaak schaars, maar na een warme lente kan de soort massaal optreden en naburige wateren koloniseren (Heidemann & Seidenbusch 1993, Schorr 1990). De maanwaterjuffer wordt echter zelden ver van geschikte biotoop gevonden en het is onduidelijk hoe goed hij in staat is verafgelegen nieuw biotoop te bereiken. De enige Nederlandse waarnemingen die ver buiten het gebruikelijke verspreidingsgebied liggen zijn gedaan in de Hollandse duinen.

 

Bron

Auteur(s)

Abbingh, G.

Publicatie