Overslaan en naar de inhoud gaan

Vuurjuffer Pyrrhosoma nymphula

Foto: Louis Westgeest

Indeling

Pyrrhosoma [genus] (1/1)
nymphula [soort]

Eieren en larven

De eieren worden in diverse oever- en waterplanten afgezet, zoals fonteinkruiden (Potamogeton sp.), hoornblad (Ceratophyllum sp.), kikkerbeet (Hydrocharismorsus-ranae), waterbies (Eleocharispalustris) en moeras-vergeet-mij-nietje (Myosotispalustris) (Lawton 1970, Macan 1974, Robert 1958). Bij de keuze van een geschikte eiafzetplaats lijkt lichtweerkaatsing aan het wateroppervlak, in combinatie met drijvende bladeren van waterplanten, een belangrijke rol te spelen (Martens 1993). De jonge larven leven tussen waterplanten, de oudere larven op of in de modderige bodem, ’s winters vooral langs de oever (Lawton 1970, Robert 1958). De larven gedragen zich agressief jegens elkaar en bezetten jachtterritoria (Harvey & Corbet 1985). Het uitsluipen vindt plaats op een hoogte van één tot enkele decimeters op smalbladige planten in de buurt van het water. Bij een studie naar uitsluipende vuurjuffers bleek 3-5% sterfte door het mislukken van het uitsluipen of door predatie (Bennett & Mill 1993). Treacher (1996) noteerde een sterfte van 83% bij een vijver met alleen gele lis (Irispseudacorus) als oeverplant: de larven kregen geen grip op het brede blad en gleden weer het water in.

Imago’s

De imago’s zijn vooral in de oevervegetatie en struiken langs de waterkant te vinden. Hier rusten ze, vaak met de vleugels half open. De mannetjes gedragen zich territoriaal – ze blijven op dezelfde plek bij het water of keren hier regelmatig terug (Harvey & Corbet 1985). De vorming van tandems en de paring vinden eveneens plaats in de oevervegetatie. Na de paring, die ongeveer een kwartier duurt, vliegt het paar in tandem naar het water. Eiafzettende tandems kunnen meer dan een half uur onder water blijven. Groepjes eiafzettende tandems geven aan dat een eiafzetplaats geschikt is, waardoor zoekende tandems worden aangetrokken (Rehfeldt 1990). In de pauzes tijdens de eiafzet paren de vrouwtjes niet opnieuw (Bennett & Mill 1995).

Fenologie

De ontwikkelingsduur van de eieren varieert van ruim twee tot zes weken. De levenscyclus duurt meestal twee jaar, maar kan ook in één jaar worden voltooid of pas na drie jaar, als de larven in hoge dichtheden leven. De juffers sluipen vrijwel gelijktijdig uit. Het uitsluipen kan onderbroken worden door ongunstige weersomstandigheden en vindt gewoonlijk plaats vanaf midden april, waarmee de vuurjuffer de vroegst in het jaar uitsluipende soort is. Het uitsluipen duurt tot begin juli. Er is één waarneming van een zeer laat uitgeslopen individu (29 augustus 1998) (pers. med. A. Dees). Mogelijk gaat het hier om een individu dat al na één jaar is uitgeslopen. De rijpingsfase duurt gemiddeld twee weken waarna de imago’s nog ongeveer een week leven. De vuurjuffer is een echte voorjaarsoort met de hoofdvliegtijd van midden mei tot midden juni. Voortplantingsactiviteit is waargenomen van eind april tot midden augustus. (Bennett & Mill 1995, Corbet 1952, 1957a, Gardner & MacNeill 1950, Lawton 1970, Macan 1974, Robert 1959)

Verbreidingsvermogen

De vuurjuffer is een honkvaste soort die zelden zwervend wordt aangetroffen. De zwervers die op Rottummeroog en Rottummerplaat werden waargenomen bewijzen dat ze wel grote afstanden kunnen afleggen. Binnen een aaneengesloten areaal zullen geschikte plaatsen snel worden gekoloniseerd (Schorr 1990). Kolonisatie van nieuw biotoop daarbuiten verloopt moeizamer.

Bron

Auteur(s)

Hoeffnagel, W., Hermans, J.

Publicatie