cyclus
De eieren worden één voor één gelegd, bij voorkeur in de zachte schors van bomen als vlier en esdoorn. Dit gebeurt vooral ’s nachts, meestal op ongeveer 1 m boven de grond. Het vrouwtje legt gemiddeld ±120 eieren, onder optimale omstandigheden tot 250. De meeste nymfen verschijnen het daaropvolgende voorjaar in mei, bij lage temperaturen overwinteren ze nog eenmaal. De nymfen vervellen zes maal tot ze volwassen zijn (Ingrisch 1977, Deura & Hartley 1990).
L. punctatissima wordt relatief laat volwassen. De imago’s worden in Nederland voornamelijk aangetroffen van juli tot begin november, met enkele vroege waarnemingen in juni en enkele late in midden november. Waarschijnlijk leven de imago’s niet langer dan een maand (Deura & Hartley 1990).
voedsel
De struiksprinkhaan is herbivoor. De voedselvoorkeur blijkt in de loop van het jaar te veranderen en samen te vallen met verschuivingen in habitatkeuze. De jonge nymfen zitten vooral op kruiden en lage struiken. Deze eten vooral bloeiwijzen en blad van zachte kruiden, incidenteel worden dode insekten aangevreten. De oudere nymfen en imago’s migreren naar de boomlaag en in gevangenschap verschuift de voedselvoorkeur achtereenvolgens naar ruwe berk, eik (in de tijd van de eileg) en daarna weer naar berk. In gevangenschap komt incidenteel kannibalisme voor (Duncan 1960, Ingrisch 1976).
Het karakteristieke vraatbeeld is aangetroffen in bladeren van o.a. braam (Rubus fruticosus s.l.), valse salie (Teucrium scorodonia), bitterzoet (Solanum dulcamara) en amerikaanseeik (Quercus rubra) (Grünitz 1991, IR).
vlieg- en verbreidingsvermogen
Het actief verbreidingsvermogen van deze ongevleugelde soort is gering. De struiksprinkhaan is mogelijk in de IJsselmeerpolders terecht gekomen door transport van eieren, nymfen of imago’s met plantenmateriaal.
begeleidende soorten
Op bomen als berk en eik komt L. punctatissima vaak samen voor met Meconema thalassinum. In de buurt roept vaak Tettigonia viridissima.
zang
De enige zang, die van deze soort bekend is, is een voor mensenoren vrijwel onhoorbaar tikken (‘tk’). Deze ‘tikken’ worden iedere 2-6 s in een min of meer constant tempo voortgebracht. Vrouwtjes kunnen vrijwel direct aansluitend antwoorden met een nog zachtere tik. Mannetjes gebruiken dit antwoord om de vrouwtjes te vinden. Deze soort roept dag en nacht met de meeste activiteit vanaf een uur na zonsondergang tot enkele uren na middernacht. Er is een tweede piek in de roepactiviteit in de middag. In de ochtend en bij nat weer zingen de dieren duidelijk minder (Boonman 1994, Robinson 1990, Km).
De zang van deze soort heeft bij mensen die met een bat-detector vleermuizen inventariseren soms tot verwarring geleid. Niet alleen waren er soms twijfels of het wellicht soms toch geluiden van vleermuizen betrof, er gingen zelfs - inmiddels weerlegde - geruchten dat zulke tikken door lieveheersbeestjes of oorwormen werden veroorzaakt.
roepzang
De roepzang is een meestal lange serie van tikkende syllaben; deze worden iedere 2-6 s in een min of meer constant tempo voortgebracht. Iedere syllabe wordt voortgebracht bij het sluiten van de vlak tevoren geopende voorvleugels. Een syllabe is, afhankelijk van de temperatuur, 10-50 ms lang en bestaat meestal uit 5-8 afzonderlijke pulsen. Soms volgt 15-20 ms na de ‘tik’ nog een losse geluidspiek, veroorzaakt door het verder sluiten van de vleugels, niet te verwarren met het geluid van het vrouwtje . Alterneren tussen twee mannetjes is niet gesignaleerd (Hartley & Robinson 1976, Heller 1988).
Het antwoord van het vrouwtje bestaat meestal uit één korte geluidspiek (soms twee) die zachter is dan die van het mannetje. Dit antwoord volgt (bij 28°c) binnen de periode van 25-32 ms na het begin van de roep van het mannetje. Als een mannetje het antwoord van een vrouwtje hoort neemt de intensiteit van zijn roep toe. Deze akoestische communicatie is mogelijk binnen een afstand van 7 m. Pas als het vrouwtje binnen 3 m afstand zit en antwoordt reageert het mannetje door al roepend in haar richting te lopen (Robinson 1990).
De eerste dagen na een paring roept het mannetje niet. Daarna neemt het roepen weer toe (Hartley & Robinson 1976).
frequenties
Belangrijke piek bij 35-45 kHz (Heller 1988), met een tweede en derde piek bij ca. 80 en 120 kHz (Ab).
Bron
Auteur(s)
Wingerden, W.K.R.E. van, Willemse, L.P.M., Odé, B., Nieukerken, E.J. van, Kleukers, R.M.J.C.
Publicatie
- Kleukers, R.M.J.C., E.J. van Nieukerken, B. Odé, L.P.M. Willemse & W.K.R.E. van Wingerden 1997. De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna 1: 1-415. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij, uropean Invertebrate Survey - Nederland.