Overslaan en naar de inhoud gaan

Zuidelijk spitskopje Conocephalus fuscus

Foto: Martien van den Heuvel

Indeling

Tettigoniidae [familie]
Conocephalus [genus] (2/2)
fuscus [soort]

Cyclus

De eieren (gemiddeld 66 per vrouwtje) worden één voor één afgezet, bij voorkeur in stengels van russen, riet of zeggen, maar mogelijk ook in kruiden als grote brandnetel (Urtica dioica), bereklauw (Heracleum sphondylium) of dovenetel (Lamium spec.). Soms wordt eerst een gat in de sten­gel gekauwd, alvorens de legboor naar binnen gestoken wordt. Na één overwin­tering komen de eieren uit, waarna de nymfen nog vijf maal vervellen tot aan het volwassen stadium (Bruck­haus 1991, Ingrisch 1977, 1986a, B, C, Lensink 1995, Marshall & Haes 1988, Thomas Et Al. 1993).

De imago’s worden in Nederland aangetroffen van eind juli tot midden september. In Groot-Brittannië werden volwassen dieren aan­getroffen van eind juli tot eind oktober (Mars­hall & Haes 1988).

Voedsel

C. discolor is omnivoor. De dieren voeden zich met allerlei kruiden, grassen en ongewervelde dieren (bladluizen, rupsen) (Bruckhaus 1991, Ingrisch 1976, Mars­hall & Haes 1988).

Vlieg- en verbreidingsvermogen

Hoewel de dieren lange vleugels bezitten, is niet precies bekend hoe goed ze kunnen vliegen. De extra-langvleugelige vorm blijkt meer geneigd tot vliegen te zijn, maar is ook minder fertiel (Ando & Hartley 1982). Uitbrei­ding zou, net als bij C. dorsalis, ook plaats kunnen vinden door passief transport van de eieren.

Begeleidende soorten

C. discolor werd in Nederland samen aangetrof­fen met C. dorsalis, Tetrix undulata, Chorthippus brunneus, C. biguttulus en C. parallelus.

Zang

De roepzang is een eenvor­mig, zacht en hoog knis­perend zoemen. Het wordt enkele secon­den tot minu­ten aan­gehouden, met vrij frequent korte pauzes. De vrouw­tjes zingen niet. Bij het rivali­seren klinken snel herhaalde, korte, zoemende geluiden. Voor zover bekend is deze soort alleen overdag te horen.

Hoewel verwarring mogelijk is met de iets min­der luid zingende C. dorsalis ontbreekt de stotte­rende fase van deze soort bij C. discolor

Roepzang

De roepzang is een lange echemereeks met eche­mes van 60-90 ms­ die met een tempo van 11-17 echemes per s worden voortgebracht. Een eche­me is opgebouwd uit 3 syllaben, waar­van de eerste twee kort zijn (ieder 12-20 ms­) en de laatste lang (16-26 ms). Het openen van de vleu­gels ver­oorzaakt met name bij de eerste syllabe van een echeme een fel tikge­luid (Heller 1988, Bo). Hoewel verwarring mogelijk is met C. dorsalis treedt een meer stotterende fase hoogstens zeer kort bij het beëindigen van de zang op.

Vrouwtjes zingen niet.

Rivaliseergeluid

Bij rivaliteit tussen mannetjes klinken korte, zoemende eche­mes. Deze echemes zijn samen­gesteld uit korte syllaben (ca. 16 ms) die worden herhaald met een tempo van ca. 60 sylla­ben per s. Deze echemes kunnen over­gaan in echemes zoals beschreven bij de roep­zang (Bo).

Frequenties

Belangrijke piek bij 28-30 kHz, daarnaast pieken rond 50 en 80 kHz (Heller 1988).

 

Bron

Auteur(s)

Odé, B., Willemse, L.P.M., Wingerden, W.K.R.E. van, Nieukerken, E.J. van, Kleukers, R.M.J.C.

Publicatie