Overslaan en naar de inhoud gaan

Wrattenbijter Decticus verrucivorus

Foto: Jeroen Hoek

Indeling

Tettigoniidae [familie]
Decticus [genus] (1/1)

Cyclus

Het vrouwtje legt de ca. 260 eieren één voor één, bij voorkeur in vrij droge zandbodem, of grond met een geringe vegetatiebedekking. De eieren ko­men meestal na twee winters uit, maar onder ongunstige omstandigheden soms pas na maxi­maal acht winters. Het aantal nymfale stadia bedraagt zeven (Ingrisch 1977, Ingrisch 1986c, Ingrisch & Boekholt 1983).

De imago’s worden voornamelijk in juli, augus­tus en begin september gevonden, met de vroeg­ste waarnemingen in juni en de laatste eind sep­tem­ber.

Voedsel

D. verrucivorus is een omnivore soort. Hij eet blad en bloei­wij­zen van allerlei kruiden, maar ook dier­en zoals kleine­re sprinkha­nen. Volgens Nagy (1950) bestaat het voedsel van D. verruci­vorus voor tweederde uit dieren en eenderde uit plan­ten. In Engeland bleek de hoeveelheid dier­lijk materiaalin Decticus-keutels af te nemen van 40% bij de jongste nym­fen tot minder dan 1% bij de imago’s (Cherrill 1989, Ingrisch 1976).

De naam wrattenbijter (Engels: wart-biter, Duits: Warzenbeißer, Deens: vortebideren, Zweeds: vårt­bitaren, Latijn: ver­rucivorus) is gebaseerd op het ge­bruik van Zweedse boeren om wratten te laten verwij­deren door deze soort. Het mond­­vocht dat de dieren na de beet in de wond bren­gen blijkt daadwerkelijk stoffen te bevatten die tegen wrat­ten gebruikt kunnen worden (Dambach & Uhlen­bruck 1978, Harz 1957a).

Vlieg- en verbreidingsvermogen

In Denemarken bleken mannetjes tot 100 m te kunnen vliegen. Het enige vrouwtje dat vliegend werd waargenomen bereikte 15 m (Tienstra 1993).

Begeleidende soorten

De soorten die in Nederland vaak samen met D. verrucivorus voorkomen, zijn over het algemeen typerend voor droge, warme terreinen: Chorthip­pus mollis, C. biguttulus, C. brunneus, Myrme­leotettix maculatus, Steno­bothrus stigmaticus, S. lineatus, en Oedipoda caerules­cens.

Zang

Het roepen is een herhaald, luid en scherp ‘zri’-geluid. Eerst worden deze geluiden af en toe gemaakt, maar het tempo neemt gestaag toe totdat het minutenlang snel herhaald wordt. De afzon­derlijke ‘zri’-klanken blijven daarbij te onder­scheiden. De mannetjes zingen alleen dicht bij de grond (tot 20 cm hoog) en vrijwel alleen in de volle zon. Meestal roepen de mannetjes in groep­jes bijeen met gemiddeld 1 mannetje per 10 m2. De manne­tjes zijn als ze roepen vaak zeer mo­biel; ze kunnen op zoek naar een vrouwtje per dag wel 100 m afleggen. Deze mobiliteit houdt ver­moede­lijk verband met het feit, dat het laag bij de grond geproduceerde geluid niet zo ver draagt. Door te lopen wordt de kans op een ontmoe­ting met een vrouwtje vergroot (Keuper Et Al. 1986, Tien­stra 1992a). Vrouw­tjes zingen niet. Deze soort is alleen overdag te horen, vooral aan het eind van de ochtend en in de middag (Keuper Et Al. 1986). Als het tempo nog niet zo hoog is, lijkt de zang een beetje op de roepzang van Pholidoptera griseoapte­ra. Als het dier snel roept is juist ver­warring met Tettigonia viridissima mogelijk.

Roepzang

De roepzang is te omschrijven als een serie van echemes. In de loop van een serie neemt het interval tussen de echemes af. Daarmee neemt het tempo toe van 1-3 eche­mes per s naar 7-10 eche­mes per s. De afzonderlijke echemes blijven altijd hoorbaar. Ieder echeme duurt 40-60 ms en is opge­bouwd uit 4 syllaben (qua vleugel­bewe­ging te groeperen tot twee syllabe­paren), waar­van met name de laatste drie krachtig zijn. Voordat de karakteristieke serie van eche­mes klinkt roept het mannetje onregelmatig met korte echemes met minder syllaben. Beneden de 23-25°c tsjirpen de dieren niet, tenzij de zon voor voldoende op­war­ming van de dieren zorgt (Hel­ler 1988, Nielsen 1938, Bo).

Zang van het vrouwtje is niet bekend.

Overige geluiden

Als storingsgeluid (bijv. bij het beetpakken van een dier) wordt een kort, fel geluid beschreven (Lunau 1952).

Frequenties

Belangrijke piek bij 10-15 kHz, maar ook pieken in het ultra­sone gebied (Heller 1988).

Bron

Auteur(s)

Willemse, L.P.M., Wingerden, W.K.R.E. van, Odé, B., Nieukerken, E.J. van, Kleukers, R.M.J.C.

Publicatie