Overslaan en naar de inhoud gaan

Kleine wrattenbijter Gampsocleis glabra

Foto: René Krekels

Indeling

Tettigoniidae [familie]
Gampsocleis [genus] (1/1)
glabra [soort]

Voorkomen

StatusOorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a)
Habitatland
ReferentieDe Nederlandse sprinkhanen en krekels (Orthoptera)
ExpertKleukers, R.M.J.C. (EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden)

Areaal

G. glabra heeft een groot verspreidingsgebied dat reikt van West-Europa tot voorbij de Oeral, tot in West-Siberië en Kazachstan. In Europa komt de soort voor tussen 40° en 55° noorderbreedte, niet aaneengesloten, maar in een aantal kleinere, geïsoleerde gebieden. In Zuid-Duitsland verdween de soort en in Duitsland resteren nu alleen nog de po­p­u­laties op de Lüne­bur­ger Hei­de. In Bel­gië is de soort slechts twee keer in de provin­cie Lim­burg ge­von­den, dicht bij Maastricht.

Voorkomen in Nederland

Voor 1980

G. glabra werd voor het eerst uit Nederland vermeld door Mac Gillavry (1911). De soort kwam zowel op de zuidelijke als noordelijke Veluwe op een vrij groot aantal plaatsen voor (tabel 4). De verspreiding vertoont opmerkelijke overeenkomst met de verspreiding van zandver­stuivingen aan het begin van deze eeuw. In de loop van deze eeuw is de soort van vrijwel alle vind­plaatsen verdwenen. De melding van Well (Lim­burg) (Mac Gillavry 1911) berust op een verkeerde determinatie van een nymf van T. viridissima (Tilmans 1980).

Vanaf 1980

G. glabra is voor de periode 1980-1993 als ui­terst zeldzaam geclassificeerd. Na 1980 werden alleen nog dieren waargenomen in het Natio­nale Park De Hoge Veluwe (in 1986 en 1987). In 1987 werden nog vijf zingende manne­tjes aange­troffen, maar daarna werd de soort, ondanks intensief zoeken, niet teruggevonden (WVW, CVDB). Omdat de soort makkelijk te inventariseren is, moet G. glabra waarschijnlijk als uit­ge­stor­ven worden beschouwd. De inventarisaties op de Veluwe waren echter niet geheel dekkend en vonden deels onder minder gunstige om­standig­heden plaats. Het is daarom niet onmogelijk dat er toch nog kleine populaties te ontdekken zijn. In de eerste plaats zouden grotere militaire oefen­terrei­nen en rust­gebieden voor grof wild in aan­merking komen voor nader onderzoek.

Update (10-8-2015) In 1999 werd een grote populatie ontdekt op de Oldebroekse heide, een militair oefenterrein (Bakker et al. 2015).

Achteruitgang

In Noordwest-Europa lijkt de achteruitgang hand in hand te gaan met de teloorgang van het spe­cifieke biotoop van de soort: droge, laag-produk­tieve graslanden en dwerg­struikgemeenschappen met een onbedekte, snel opwarmen­de bodem, zonder humus- of strooi­sellaag en vrijwel geen mosbe­dekking. Deze vegetaties kennen in Neder­land hun optimum in het traditio­nele heideland­schap met zijn hoge dynamiek (door verstuiving, plaggen, branden en begrazen). De afgelopen eeuw is de oppervlakte heide en stuif­zand in Neder­land sterk afgenomen. Bovendien is het microklimaat op veel plaatsen veranderd door vergras­sing van de heide en ophoping van strooisel op de bodem. Daarnaast wordt de toegenomen recreatiedruk als oorzaak van de achteruitgang genoemd (Bellmann 1993).

Bron

Auteur(s)

Wingerden, W.K.R.E. van, Willemse, L.P.M., Odé, B., Nieukerken, E.J. van, Kleukers, R.M.J.C.

Publicatie