Overslaan en naar de inhoud gaan

Veenmol Gryllotalpa gryllotalpa

Foto: Roy Kleukers

Indeling

Gryllotalpa [genus] (1/1)

Voorkomen

StatusOorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a)
Habitatland
ReferentieDe Nederlandse sprinkhanen en krekels (Orthoptera)
ExpertKleukers, R.M.J.C. (EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden)

Areaal

Ggryllotalpa heeft een vrij groot verspreidings­gebied dat reikt van West-Europa en Noord-Afrika tot in de Kaukasus. In Europa komt de soort voor tussen 35° en 60° noorderbreedte. In het oosten van Noord-Amerika heeft de soort zich gevestigd in New Jersey en vroeger kwam de soort ook voor op Nantucket Island (Massa­chussets) (Vickery & Kevan 1983a). In Niedersach­sen komt de veenmol verbreid, maar zeer lokaal voor, in Nordrhein-Westfalen is er maar één recente vondst, vlakbij Winterswijk. Ook in België is de soort bekend van verspreide vind­plaatsen, maar ontbreekt grotendeels in de Ar­dennen.

Voorkomen in Nederland

Voor 1980

De veenmol werd al vermeld in Goedaert (1662) en is daarmee de eerst bekende vertegen­woordi­ger van de Orthoptera uit Nederland. Vroeger kwam de soort in grote delen van Zeeland, Zuid- en Noord-Holland algemeen voor. Uit het binnenland waren verspreide vindplaatsen be­kend; mogelijk was de soort nog het algemeenst in Zuid-Limburg en de Peel­streek. In Noord-Nederland ontbrak de soort bijna geheel, met uitzondering van één vondst in Friesland.

Vanaf 1980

Ggryllotalpa komt vooral voor in West-Neder­land, van de zandgebieden bij Hulst en Clinge in Zeeuws-Vlaanderen tot in Noord-Holland, ten zuiden van het Noordzee-Kanaal. Naar het oosten komt de soort ook in het U­trechtse veenplassengebied voor. In Friesland werd Ggryllotalpa gemeld van de stad Leeuwar­den, de Rottige Meenthe en Jubbega en in Over­ijssel alleen van Vriezenveense Wijk en de Engbert­dijksvenen in West-Twente. In Zuid-Nederland wordt de soort alleen in de Peelstreek nog vrij veel waargeno­men. Andere recente vindplaatsen zijn de om­geving van Sint-Oedenrode (Noord-Brabant) en Baexem (Limburg).

Omdat er een groot verschil bestaat tussen de herkomst van de oude en recente gegevens is het moeilijk om veranderingen in voorkomen vast te stellen. De oude gegevens zijn veelal uit col­lecties afkomstig, terwijl de recente gegevens vrijwel allemaal afkomstig zijn uit (voornamelijk op West-Nederland gerichte) oproepen in de media (huis-aan-huisbladen, agrarische vakbla­den en radio) (Zie Kleukers & Phaff In Prep.). Een klein deel betreft veldwaarnemingen van roepende mannetjes. De populatiedichtheden lijken in West-Neder­land duidelijk lager dan vroeger. Verschillende personen die reageerden op de oproepen wisten te melden dat vroeger zeer veel dieren op een klein oppervlak konden voorkomen, bijvoor­beeld in tuindersbedrijven. Tegen­woor­dig wordt de soort nog wel op veel plaat­sen aangetroffen, maar dergelijke hoge dichthe­den worden niet meer gemeld. Dit zou het gevolg kunnen zijn van intensivering in tuindersbedrijven, gebruik van meer insekticiden en vermesting. In het binnenland lijkt de soort in ieder geval sterk achteruitgegaan. Van de omgeving van Wagenin­gen, de Veluwe, de Achterhoek, delen van Twente en Zuid-Limburg zijn geen recente waarnemingen bekend. Alleen in de Peelstreek en mogelijk rond Sint-Oedenrode zijn levensvat­bare populaties bekend. Mogelijk dat oproepen via de media hier nog wel aanvullende informa­tie zouden kunnen opleveren. De soort heeft in het binnenland waarschijnlijk sterk te lijden van verdroging van zijn leefgebieden. De zeldzame kortvleugelige vorm is niet uit Nederland bekend. Vanwege de moeilijke inventarisatie is het ver­sprei­dingsbeeld, vooral in het binnenland, moge­lijk niet volledig.

Bron

Auteur(s)

Nieukerken, E.J. van, Wingerden, W.K.R.E. van, Willemse, L.P.M., Odé, B., Kleukers, R.M.J.C.

Publicatie