Overslaan en naar de inhoud gaan

Veldkrekel Gryllus campestris

Foto: Dick Belgers

Indeling

Gryllidae [familie]
Gryllus [genus] (3/1)
campestris [soort]

Voorkomen

StatusOorspronkelijk. Minimaal 10 jaar achtereen voortplanting. (1a)
Habitatland
ReferentieDe Nederlandse sprinkhanen en krekels (Orthoptera)
ExpertKleukers, R.M.J.C. (EIS Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden)

Areaal

G. campestris heeft een groot verspreidingsgebied dat reikt van West-Europa en Noord-Afrika tot aan de Kaukasus. In Europa komt de soort voor tussen 35° en 60° noorderbreedte. In de aan­grenzende Duitse deelstaten is de veldkrekel zeer schaars, met enkele concentraties, o.a. in de Lüne­­burger Heide en het grensgebied met Mid­den-Limburg. In België komt de soort ver­spreid voor in de Kempen, Brabant en Zuid-Wallonië; van veel van deze vindplaatsen is de veldkrekel ech­ter verdwenen.

Voorkomen in Nederland

Voor 1980

De soort werd het eerst van Nederland gemeld door Bennet & van Olivier (1825). In het begin van deze eeuw waren veel vindplaatsen bekend van de pleistocene zandgronden, met die in de Overijsselse Vechtstreek als de meest noor­delij­ke. In de duinstreek kwam de veldkrekel voor op Schou­wen en Goeree. Ook tussen 1940 en 1960 kwam de soort nog in grote delen van Nederland voor, hoewel er toen al duidelijk sprake was van achteruitgang (Duijm 1968). In dezelfde tijd werd ook in Groot-Brittannië een achter­uit­gang geconstateerd (Pickard 1956). Niet opgenomen zijn de nymfen van Schoorl (1896), Zandvoort (1976) uit de collec­tie zman en Westerbork (1947) uit de collectie rmnh. Hoe­wel de determina­ties kloppen, bestaat er twijfel over de autoch­to­ne herkomst van deze dieren. Ze zijn alle ge­meld ver buiten het beken­de verspreidingsge­bied, zonder dat er ooit ima­­go’s zijn waargenomen. Gedacht kan worden aan ont­snapte gekweekte dieren, door de mens ver­plaatste exemplaren of onjuiste etikettering.

Vanaf 1980

Gryllus campestris is tegenwoordig groten­deels teruggedrong­en tot het midden van het land, met de zuidelijke Veluwe, de noorde­lijke Ut­rechtse Heuvelrug en vooral de Noord­­brabantse en Middenlimburgse heideterreinen (o. a. Stra­brech­tse heide, Weerter- en Budeler Bergen, Loonse- en Dru­n­ense duinen) als zwaartepunt. De soort is nu verdwe­nen uit Salland, Twente, de Achter­hoek, de noordelijke Veluwe en van veel plaat­sen in het Gooi en op de Utrechtse Heuvelrug. Op de Zeeuwse en Zuidhollandse eilanden res­teert een populatie in de Schurvelin­gen van Goe­ree en in Zuid-Lim­burg komt de soort alleen nog op de Bemelerberg en deBruns­sum­merheide voor. Aan de Belgische kant van de grensbij Clinge (Zeeuws-Vlaanderen) komt nog een vrij grote po­pu­latie veldkrekels voor, maar aan de Nederlandse kant wer­den geen dieren meer waargeno­men.

Update (10-8-2015) De laatste jaren zijn enkele nieuwe vindplaatsen aan de kust in Zuidwest-Nederland bekend geworden. Mogelijk heeft de soort zich hier uitgebreid (Bakker et al. 2015).

De langvleugelige vorm is zeer zeldzaam (Harz 1957a, Wallaschek 1991) en is nog nooit in Ne­derland aangetroffen.

Vanwege de makkelijke inventarisatie is het verspreidingsbeeld waar­schijnlijk vrij compleet.

Achteruitgang

De geconstateerde achteruitgang in Nederland is in overeenstemming met de trend in Noordwest-Europa (Marshall & Haes 1988, Grein 1990, De­vriese 1988). De oorzaken van de achteruit­gang moeten gezocht worden in biotoopvernie­tiging en de daarmee samenhangende biotoop­versnip­pe­ring, en in veranderingen in de vegetatie­struc­tuur van heideterreinen en graslanden. Hoewel op de pleistocene zandgronden overal nog wel heiden en stuifzanden te vinden zijn, is de totale oppervlakte van deze biotopen in deze eeuw sterk afgenomen. Wat resteert zijn kleine geïso­leerde terrein­­tjes, met een vaak hogere en dich­tere vegeta­tie. De soort kan zich hier aanvanke­lijk nog wel handha­ven, maar op langere termijn zijn kleine popu­laties gedoemd tot uitsterven. Alleen al door klimatologische factoren fluctue­ren de dichtheden van jaar tot jaar zo sterk dat populaties in kleine ter­rei­nen regelmatig uit­ster­ven. Als door eutrofiëring en veran­­deringen in het beheer de vegetatiestruc­tuur ook nog ten ongunste verandert, zal dit proces nog versneld worden. Aan de andere kant blijkt de veldkrekel zich onder gunstige om­stan­dig­heden ook weer zeer snel te kunnen herstellen. Na een war­me zomer en een koude winter bleek een populatie zich van 200 naar 25000 individuen vermeerderd te hebben (Remmert 1980).

Gezien de grote uitsterfkans en de vrij geringe mobiliteit is het niet verwonderlijk dat de soort regionaal volledig kan uitsterven indien de deel­populaties erg geïsoleerd liggen. In grote popu­laties en in gebieden met een aantal popula­ties op relatief korte afstand, kan plaatselijk uitster­ven opgevan­gen worden door herkoloni­satie vanuit naburige populaties.

Bron

Auteur(s)

Odé, B., Wingerden, W.K.R.E. van, Willemse, L.P.M., Nieukerken, E.J. van, Kleukers, R.M.J.C.

Publicatie