Cyclus
De eieren worden in pakketten van drie tot tien (gemiddeld negen) afgezet, meestal in onbegroeide bodem. In een meer gesloten grasvegetatie blijken nestbulten van de gele weidemier (Lasiusflavus) gewilde eilegplaatsen. Na één overwintering komen de eieren uit, waarna de nymfen nog vier stadia doorlopen (Richards & Waloff 1954, Waloff 1950).
De volwassen dieren worden vooral gevonden van eind juni tot midden september. De eerste waarnemingen dateren van vroeg in juni, de laatste van november.
Voedsel
C. parallelus is herbivoor. Keuzeproeven toonden aan dat de soort een grote variatie aan grassen en cypergrassen eet en soms kruiden. In Engeland werd onder natuurlijke omstandigheden gevonden dat relatief vaak kruiden gegeten worden. In het zuidelijk Wolga-gebied, maar ook in België, werd schade in hooiland vastgesteld (Bej-Bienko & Mishchenko 1964, Clark 1947, Illich & Windig 1989, Kaufmann 1965, Schäller & Köhler 1981, C. Willemse 1917).
Vlieg- en verbreidingsvermogen
Hoewel de soort normaal gesproken kortvleugelig is en daardoor niet kan vliegen, worden nieuwe gebieden toch snel gekoloniseerd. Kolonisatie zou plaats kunnen vinden door langvleugelige individuen. Deze dieren kunnen, met behulp van thermiek, tot op tientallen meters hoogte geraken en met de wind wegzweven. Tegenwoordig speelt mogelijk ook transport van eipakketten in grond een rol bij nieuwe vestigingen (Bruckhaus 1986, Manzke 1993, 1995).
Begeleidende soorten
C. parallelus komt vaak samen voor met andere veldsprinkhanen, zoals C. biguttulus, C. mollis, C. brunneus, Omocestus viridulus, Myrmeleotettix maculatus en Conocephalus dorsalis. Daarnaast kan de soort, afhankelijk van de biotoop, met allerlei andere soorten samen gevonden worden. Zo wordt C. parallelus in Molinia-velden op droge heidevelden vaak met Metrioptera brachyptera samen aangetroffen. De soort komt minder vaak samen voor met de verwante, eveneens vochtminnende soorten C. albomarginatus en C. montanus.
Zang
De roep is een helder krassend ‘srè-srè-srè...’ van 1,2-2 s, waarvan de geluidssterkte in het begin sterk toeneemt en die meestal bestaat uit 7-14 ‘srè’-geluiden. De roep wordt in los verband iedere 3-10 s herhaald. Het vrouwtje beantwoordt de roep van het mannetje met vrijwel niet hoorbare zingbewegingen. De baltszang lijkt erg op de roepzang. Het rivaliseergeluid is echter een afwijkend schavend-ritselend geluid van 0,25-0,3 s. Het is in het veld vaak waar te nemen en in een veldje krassers zelfs op te roepen door een kort stukje klitteband snel los te trekken. C. parallelus is overdag te horen, op warme avonden soms tot na middernacht. Ook op bewolkte zomerdagen is de soort vergeleken met andere soorten veel te horen, hoewel alleen bij temperaturen boven de 15°C (Faber 1929, W. Jansen 1990, Bo, Rk, Km).
Verwarring is vooral mogelijk met de roepzang van Chorthippus montanus, die iets luider en grover krassend klinkt en waarvan de pootbeweging trager is.
Roepzang
De roepzang is een helder krassend echeme van 1,2-2 s, waarvan de geluidssterkte in het begin sterk toeneemt en dat in los verband iedere 3-10 s wordt herhaald. Dit echeme bestaat meestal uit 7-14 syllaben. De poten bewegen synchroon met een tempo rond de 6-9 syllaben/s, waarbij met name de naar beneden gerichte beweging geluid geeft. Bij deze neergaande beweging zijn in de geluidsproduktie 1-4 weinig duidelijke hiaten van 5-10 ms aanwezig (Bo). Binnen een serie van echemes kan de lengte van het echeme en de snelheid van bewegen sterk variëren, bijv. afhankelijk van het al dan niet schijnen van de zon. Bij koel weer of ’s avonds is het echeme langer en trager met ca. 3-4 syllaben/s. Mannetjes binnen elkaars gehoorsafstand beantwoorden elkaar vaak. Ze roepen dan vrij regelmatig (Faber 1929, Jacobs 1953, Reynolds 1980, Bo). Het vrouwtje beantwoordt de roep van het mannetje met vrijwel niet hoorbare zingbewegingen, vergelijkbaar met die van het mannetje.
De zang klinkt iets minder luid en fijner krassend dan die van Chorthippus montanus. Bij gelijke temperatuur is een echeme van C. parallelus korter en de pootbeweging sneller.
Rivaliseergeluid
Bij de overgang van roepzang naar rivaliseergeluid worden de echemes korter (tot ca. 0,9 s) met ca. 5-6 syllaben en wordt de pootbeweging sneller. Als de mannetjes elkaar tot zo’n 20 cm genaderd zijn klinkt een duidelijk afwijkend rivaliseergeluid. De beweging van de achterpoten is daarbij niet meer synchroon. Dit echeme klinkt als een schavend-ritselend geluid van 0,25-0,3 s zonder dat duidelijke onderdelen (syllaben) te onderscheiden zijn, zoals bij de roepzang. De mannetjes kunnen soms in een kort gevecht verwikkeld raken (Jacobs 1953).
Het voorkomen van een tegengestelde beweging van de achterpoten bij het rivaliseergeluid is een belangrijk verschil met Chorthippus montanus, die de poten altijd synchroon beweegt, ook bij het rivaliseren.
Baltszang
De baltszang is weinig uitgebreid; de belangrijkste geluiden zijn zachter voortgebrachte echemes, die lijken op die van de roepzang. Wel duidelijk zijn de meest 3-syllabige echemes van ca. 0,5 s vlak voor het bespringen van het vrouwtje: ‘zj-zj-zèrr’. De laatste van deze 3 syllaben klinkt zeer luid.
Overige geluiden
Bij het begin van de copulatie kan het mannetje de achterpoten naar achteren strekken, waarbij ze een kort ritselend geluid voortbrengen (Faber 1929).
Frequenties
Een breed spectrum aan frequenties: 7-14 kHz. Ultrasone frequenties zijn vermoedelijk van minder belang.
Bron
Auteur(s)
Willemse, L.P.M., Wingerden, W.K.R.E. van, Odé, B., Nieukerken, E.J. van, Kleukers, R.M.J.C.
Publicatie
- Kleukers, R.M.J.C., E.J. van Nieukerken, B. Odé, L.P.M. Willemse & W.K.R.E. van Wingerden 1997. De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna 1: 1-415. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij, uropean Invertebrate Survey - Nederland.