Cyclus
De eieren worden in pakketten van ongeveer 30 stuks in de bodem gelegd en komen het daaropvolgende voorjaar uit. De nymfen vervellen dan nog vijf of zes maal tot aan het volwassen stadium (Ramsay 1964, Marshall & Haes 1988).
De imago’s worden in Nederland gevonden vanaf eind juni, vooral in juli, augustus, september tot begin oktober. De laatste waarnemingen zijn van midden oktober.
Voedsel
O. caerulescens is herbivoor. Het voedsel bestaat waarschijnlijk voornamelijk uit kruiden zoals zandblauwtje (Jasione montana), hoewel sommige auteurs grassen als hoofdvoedsel vermelden. Mogelijk voeden de dieren zich incidenteel ook met mossen en korstmossen (Bellmann 1983, Kaufmann 1965, Marshall & Haes 1988, Merkel 1980, Sänger 1973).
Vlieg- en verbreidingsvermogen
Over het verbreidingsvermogen is weinig bekend. De soort kan krachtige, korte vluchten maken, maar of ook grotere afstanden overbrugd worden is onduidelijk.
Begeleidende soorten
Soorten die vaak samen met O. caerulescens aangetroffen worden zijn Myrmeleotettix maculatus,Chorthippus brunneus, C. biguttulus, C. mollis, Platycleis albopunctata en Metrioptera brachyptera.
Zang
Deze soort kent alleen een onopvallende baltszang, die vermoedelijk vooral in de middag is te horen.
Roepzang
Bij deze soort is geen roepzang ontwikkeld. De beide seksen bewegen wel regelmatig de achterpoten geluidloos op en neer.
Baltszang
Bij de balts (zie oscillogrammen) brengt het mannetje vlak voor de paring korte en vrij zachte tjilpende geluiden voort. De achterpoten worden snel op en neer bewogen, waarbij alleen de neerwaartse beweging geluid voortbrengt. Een echeme bestaat meestal maximaal uit 8 syllaben en duurt slechts een fractie van een seconde. Meestal volgt na een of enkele van deze echemes een copulatiepoging. Bij het ‘onrustig zoeken naar een vrouwtje’ klinkt een zeer zacht ‘psirr’ of ‘rrr’. Het is een echeme met ca. 8-12 syllaben en korter dan een seconde (Faber 1937).
Overige geluiden
Bij storing trommelen de dieren zacht op de ondergrond. Daarbij worden kleine groepjes van (1-3) trommelslagen 2-3 keer per s herhaald. Aangezien het trommelen bij beide seksen voorkomt en bovendien overwegend bij lichamelijk contact wordt voortgebracht ligt het minder voor de hand om het bij rivaliseergeluid te rangschikken, zoals Faber (1937) doet. Bij storing kunnen de achterpoten naar achteren geschopt worden (‘zk’). Met de kaken kunnen knappende geluiden worden gemaakt. Vliegende dieren, met name vrouwtjes, kunnen een zacht klapperend geluid maken (Faber 1928, 1937).
Frequenties
Een voor kortsprieten relatief smalle piek bij 5-6 kHz bij de baltszang. Ultrasone frequenties zijn vermoedelijk van minder belang.
Bron
Auteur(s)
Wingerden, W.K.R.E. van, Willemse, L.P.M., Odé, B., Nieukerken, E.J. van, Kleukers, R.M.J.C.
Publicatie
- Kleukers, R.M.J.C., E.J. van Nieukerken, B. Odé, L.P.M. Willemse & W.K.R.E. van Wingerden 1997. De sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna 1: 1-415. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij, uropean Invertebrate Survey - Nederland.