Deze soort is algemeen in plantenrijke, voornamelijk stilstaande wateren. Er zijn vondsten uit sloten, kanalen, vennen, laagveenplassen en een aantal uit langzaam stromende beken. De larven zijn deels knipper, deels predator (Moog 1995). Het is opmerkelijk, dat de larven nooit op plastic kunstkrabbescheerplanten zijn gevonden, terwijl de meeste soorten kokerjuffers daar geen enkel probleem mee hebben. Kuiper (1972) heeft de levenscyclus onderzocht door metingen uit te voeren aan 399 larven, prepoppen en poppen. Vanaf september werden geen larven groter dan 5 mm gevonden. Pas vanaf april en mei was er sprake van lengtegroei. Dit doet vermoeden dat er één generatie per jaar is. Tussen november en april werden slechts twee larven (beide januari) aangetroffen (Kuiper 1972). Dit zou kunnen duiden op een larvale winterdiapauze. De vliegtijd loopt van mei tot in september. Vooral vrouwtjes komen op licht af (Mey 1981; eigen waarnemingen).
Bron
Auteur(s)
Higler, L.W.G.
Publicatie
- Higler, L.W.G. 2008. Verspreidingsatlas Nederlandse kokerjuffers (Trichoptera). EIS-Nederland, Leiden.