Herkenning
22-25 cm. Groter dan bontbekplevier. Adult mannetje heeft in broedkleed een kenmerkende roestkleurige borstband met een donkere onderrand. Kruin, achterkop, oogstreep en bovendelen grijsbruin, rest van kop wit. Lange, dunne zwarte snavel. Vrouwtje en mannetje in winterkleed saaier gekleurd met vage roestkleurige borstband. Juveniel lijkt op vrouwtje, maar heeft duidelijke bleke randjes aan veren op bovendelen.
Verspreiding en voorkomen
Broedt in noordelijk Centraal-Azië. Trekt in de winter naar Oost-Afrika en zuidelijk Afrika. In Nederland een dwaalgast.
Biotopen
Broedt in zijn leefgebied op open droge zoutsteppen, met hooguit wat lage struikvegetatie. Buiten het broedseizoen in uitgestrekte graslanden, open savanne en moerassen.
Voedsel
Insecten en larven, soms ook plantenzaden.
Eieren
Aantal eieren in legsel meestal 3. Warm goudgeel met olijfgroene tint. Met zware zwarte en grijze tekeningen. Formaat 38 x 27 mm.
Geluiden
Roep luid scherp 'kwit'.
Publicatie
- Oosterbroek, P., Roselaar, C.S. & P. Schalk (eds.). Vogels van Europa. ETI BioInformatics. [link]