Overslaan en naar de inhoud gaan

Soepeend Anas platyrhynchos f. domesticus

Foto: Ab H. Baas

Indeling

Anas [genus]
platyrhynchos [soort] (1/1)

Voorkomen

StatusExoot. Minimaal 100 jaar zelfstandige handhaving. (2a)
Habitatland zoet
ReferentieAtlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000

Voorkomen

Soepeenden zijn in driekwart van de atlasblokken vastgesteld als waarschijnlijke of zekere broedvogel. Dit beeld zal redelijk compleet zijn, al kunnen bij lage dichtheden paren gemist worden die wat verenkleed betreft sterk op Wilde Eenden lijken. Daarnaast zijn waarnemerseffecten niet uit te sluiten. Zo keurden sommige medewerkers Soepeenden blijkbaar geen notatie waard of vonden ze het onderscheid met tamme vogels lastig, getuige de merkwaardige leemtes her en der.

De verspreiding van de Soepeend is niet zo landdekkend als bij de Wilde Eend. In het buitengebied is de wilde stam­vader veel talrijker, in de stedelijke omgeving valt de balans uit in het voordeel van de Soepeend (Schoppers 1996a, Abel et al. 1999). Wilde Eenden benutten door het jaar heen een groot aantal voedselbronnen en passen hun foerageerstrategie aan de omstandigheden aan. Hierdoor kunnen ze onder wisselende omstandigheden in verschillende landschappen overleven. Mogelijk heeft de Soepeend door de domesticatie een deel van deze flexibiliteit verloren en heeft hij een minder ontwikkeld maag-darm-stelsel; een deel van de urbane eenden overleeft immers op brood en andere bijvoederingen. Een tweede factor is mogelijk de gewenning van Soep­eenden aan de mens, waardoor een deel van de alertheid is verdwenen die nodig is om buiten de stedelijke omgeving te overleven.

In Laag-Nederland inclusief het rivierengebied zijn beduidend meer atlasblokken bezet dan elders. Binnen deze grove tweedeling bestaan opmerkelijke regionale dichtheidsverschillen. Opvallend talrijk is de soort in Friesland, wat deels samenhangt met de vele eendenkooien die hier waren, ieder met hun eigen stal van tamme dieren. Daarnaast bestonden hier tot voor enkele decennia speciale eendenverenigingen die het gebruik van broedkorven stimuleerden (van der Ploeg et al. 1976). In Groningen kende men deze traditie niet en is de verspreiding meer verbrokkeld. De stad Groningen is hier duidelijk herkenbaar in het verspreidingsbeeld, net als enkele andere bewoningskernen. In Noord- en Zuid-Holland is de soort alleen schaars in de droge duinen, de Wieringermeer, het Westland en enkele droogmakerijen. In Flevoland is het voorkomen in stedelijke gebieden als Almere aanzienlijk, maar in het open cultuurlandschap een stuk kariger. In het Deltagebied behaalt de soort in de dichtst bevolkte en wat kleinschaliger gebieden met een grote component grasland (Walcheren, noordelijke helft Zuid-Beveland) hogere dichtheden dan in grootschalige, dunbevolkte akkergebieden (Tholen, Goeree-Overflakkee, delen van Zeeuws-Vlaanderen). De dichtheden in het rivierengebied wisselen sterk, waarbij de steden Nijmegen, Arnhem, Zutphen en Deventer er in positieve zin uitspringen.

De Soepeend ontbreekt op de zandgronden nagenoeg in bosrijke gebieden als de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. Het voorkomen elders beperkt zich tot beekdalen en vooral stedelijk gebied (let op de concentraties in bijvoorbeeld Assen, Almelo-Enschede, 's-Hertogenbosch, Breda en Venlo). Daarnaast herbergt op de hogere gronden vrijwel iedere camping met een beetje water één of meer paren.

 

Veranderingen

Tijdens de vorige atlas is de verspreiding niet in kaart gebracht. Het is aannemelijk dat het aantal Soepeenden in Nederland in de afgelopen decennia licht is toegenomen, waarbij ook de verspreiding ruimer geworden zal zijn. Slechts uit enkele gebieden is echter enige historische informatie beschikbaar, zoals de Zuidoost-Achterhoek, waar deze eend in 1975-85 sterk toenam. Nadien stabiliseerden de aantallen, al nam de verspreiding in het buitengebied nog wat toe (Biologische Station Zwillbrock e.V. 2000, Kwak 1999, 2000). Een integrale telling in Arnhem leverde in januari 1980 1102 Soepeenden op (Roos 1981) en in januari 1993-95 900-1200 (Schoppers 1996a), vergelijkbare aantallen dus. In de naast de stad gelegen uiterwaard Meinerswijk liep het aantal broedparen in 1988-99 uiteen van 3-7 (Klaassen & Erhart 2000). Twee uiterwaarden langs de Waal toonden tussen 1992-2000 eveneens een wisselend beeld (R. Lensink ongepubl.).

 

Aantallen

Grootschalige en betrouwbare tellingen van deze soort zijn in Nederland vrijwel onbekend, zodat het hachelijk is een schatting van de broedpopulatie te maken. De atlasgegevens suggereren een populatie van rond 35.000 paren. Rekenend met dichtheden van 1 paar per 100 ha buitengebied en 10 per 100 ha in steden en dorpen, zou de Nederlandse broedpopulatie bijna 60.000 paren tellen, waarvan ruim de helft in steden en dorpen. Dit getal kan aan de lage kant zijn.

Bron

Auteur(s)

Lensink, R.

Publicatie

  • SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Fauna 5: 1-584. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.