Overslaan en naar de inhoud gaan

Stadsduif Columba livia f. domestica

Foto: Bas van Hulst-Kuiper

Indeling

Columba [genus]
livia [soort] (1/1)

Voorkomen

StatusExoot. Minimaal 100 jaar zelfstandige handhaving. (2a)
Habitatland
ExpertLoon, A.J. van

Voorkomen

De broedzekerheidskaart illustreert de problemen die zich voordoen indien onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen Stads- en gedomesticeerde duiven. Bezuiden de lijn Haarlem-Nijmegen zou de soort over grote gebieden voorkomen, in westelijk Noord-Brabant zelfs vlakdekkend. Dit beeld is alleen mogelijk wanneer postduiven zijn meegeteld. Bedenk dat vooral in Zuid-Nederland de duivensport goed is vertegenwoordigd op het platteland. Met Stadsduiven heeft dat echter niets van doen.

De relatieve dichtheidskaart toont een verspreiding die precies volgens de verwachting - geclusterd is. Stedelijke agglomeraties langs waterwegen springen in het oog. Grote populaties zijn te herleiden tot steden als Amsterdam/Diemen, Utrecht, 's-Gravenhage, Leiden, Schiedam/Rotterdam, Dordrecht, Nijmegen, 's-Hertogenbosch, Breda en Tilburg. Hier profiteren Stadsduiven van de mensenmassa (bijvoedering), broedgelegenheid (gebouwen) en graanoverslag- en mengvoederbedrijven langs waterwegen. Vooral dat laatste is doorslaggevend. Om de 104 miljoen kippen, 13 miljoen varkens, 4 miljoen koeien, 1,5 miljoen kalkoenen, 1,3 miljoen schapen en 1 miljoen slachteenden te voeden (situatie 2000; website CBS), moeten astronomische hoeveelheden veevoeder worden aangesleept. Dat gebeurt per schip via rivieren en kanalen. Omdat de intensieve dierhouderij in Zuid-Nederland is geconcentreerd, zijn daar ook de meeste overslag­bedrijven te vinden. Op de dichtheidskaart is dat fraai zichtbaar in verdichtingen rond Schiedam-Rotterdam, Utrecht (langwerpige vorm wijst op concentratie langs Amsterdam-Rijnkanaal), Nijmegen (Waal, Maas-Waalkanaal), Gennep (Maas) en langs de Zuid-Willemsvaart ('s-Hertogenbosch, Helmond, Weert). Ook kleinere concentraties met verhoudingsgewijs hoge dichtheid bevinden zich in verstedelijkte gebieden of in het hart van de intensieve veehouderij. In de dunbevolkte noordelijke helft van Nederland ontbreken grote stadsduifconcentraties. Steden als Groningen, Dokkum, Leeuwarden, Zwolle, Apeldoorn en Zutphen tellen slechts kleine populaties die zich nabij markten, oude stadsgedeelten of elektriciteitscentrales ophouden. Lege plekken vallen samen met akkerbouwgebieden en rurale streken zonder intensieve veehouderij; voor Stadsduiven - de naam zegt het al - valt daar niet te gedijen. 

Veranderingen

In Nederland ontbreken gegevens over aantalsveranderingen van Stadsduiven. Een reconstructie is mogelijk op grond van bevindingen elders in Europa (Johnston & Janiga 1995). Rond de Tweede Wereldoorlog moet de stand laag zijn geweest vanwege voedselschaarste. In de daaropvolgende decennia vond snelle groei plaats. De welvaartsmaatschappij, met verspilling van voedsel en energie in zijn kielzog, zorgde voor verbetering van voedselaanbod (binnensteden, bio-industrie) èn broedcondities. Stadsduiven zijn overigens minder afhankelijk van bijvoedering door mensen dan vaak wordt verondersteld (Bos 2000). Bij een voedselbehoefte van 70 gram per dag zouden mensen enorme hoeveelheden voedsel moeten aan­slepen om elke dag duizenden duiven van eten te voorzien. De meeste duiven pendelen zodoende tussen stad en foerageergebieden in de omgeving, profiterend van gemorst veevoeder in havens en overslag- en mengvoederbedrijven. Daar komt bij dat de hel verlichte en warme steden en industriegebieden (energieverbruik/inwoner gestegen van 39 giga-joule in 1946 naar 187 gj in 1992; cbs 1994) Stadsduiven jaarrond tot seksuele activiteiten stimuleren (verlenging foto­periode). Voeg bij dit alles de schaalvergroting in de landbouw, de opkomst van bio-industrie met ongehoorde (pluim)veedichtheden en de geëxplodeerde veevoederimport, en het paradijs voor Stadsduiven heeft vorm gekregen.

Elk Arcadië kent echter zijn bedreigingen. Bij hoge broeddichtheden (2-3 nesten/m2) zorgen onderlinge strubbelingen voor forse uitval onder eieren en jongen. Tevens wordt de overdracht van ziektes en parasieten vergemakkelijkt, wat tot hogere sterfte en verminderde reproductie leidt (haag 1999). In Nederland bereiken slechts weinig populaties een dergelijk hoge dichtheid, vermoedelijk alleen in Amsterdam, Schiedam-Rotterdam en Utrecht. Menselijke bestrijding is onder die omstandigheden weinig effectief (Johnston & Janiga 1995). Toch zijn de vette jaren voor Stadsduiven, culminerend in de jaren zeventig, achter de rug. De belangrijkste reden daarvoor ligt in radicale veranderingen in de landbouw. Distributie van veevoer is door fusies in handen gekomen van een beperkt aantal concerns en de voorschriften voor hygiëne zijn aangescherpt. Nieuwbouw en afbraak of renovatie van oude gebouwen perkt de nestelgelegenheid verder in. Met stijgende welvaart daalt bovendien de tolerantiedrempel voor 'overlast' van dieren. De afgelopen twee decennia zijn er zodoende tal van lokale stadsduifpopulaties verdwenen of gekrompen, zoals in de Wageningse Haven (tegenwoordig gesloten systeem; Leys et al. 1993, J. van Diermen pers. med.) en op het industrieterrein van Veghel (extreme hygiënemaatregelen; G. van den Elzen pers. med.). Wat de invloed van Havik en Sperwer is, die sinds de jaren negentig de steden binnentrekken, zal moeten blijken. 

Aantallen

Alleen van Amsterdam zijn betrouwbare tellingen voorhanden, gebaseerd op inventarisaties van locaties met minimaal vijf stadsduiven in oktober 2000 tot en met april 2001 (Buijs et al. 2001). De 354 locaties in het openbaar terrein met meer dan 20 duiven werden 10-12 keer geteld. De tellingen leverden 11.886-15.139 duiven op, variërend in dichtheid van 6,6 duiven/ha in de binnenstad tot 0,7/ha in Osdorp. Over seizoensfluctuaties is niets bekend, noch over het aantal duiven in het totale Amsterdamse grondgebied.

Aantalsopgaven in de rest van Nederland zijn onbetrouwbaar of gebaseerd op incomplete tellingen, extrapolaties of nattevingerwerk. In zes van elf proefvlakken in Rotterdam-Noord ontbrak de soort in 1999; in de overige was de dichtheid het hoogst in oude stadsdelen en binnen 1-2 km van de stadsrand (Hasper 2000). Opgaven als 2000 nesten op Utrecht cs (C. Kusters in K. van Zomeren, NRC Handelsblad 24 november 2001: 30) bleken bij navraag niet gebaseerd op tellingen maar op aanwezigheid van nissen in 1994/95. In kleinere steden is de dichtheid buitengewoon laag, zoals in Assen (2 paren bij haven; W. van Manen pers. med.)

Bron

Auteur(s)

Bijlsma, R.G.

Publicatie

  • SOVON Vogelonderzoek Nederland 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Fauna 5: 1-584. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden.